Het zwaardjaar
(1916)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend
[pagina 23]
| |
De dag | |
[pagina 25]
| |
[pagina 26]
| |
Nieuw rijst boven de aard
Dan de vogel hoog,
Nieuw rijst plant en dier,
Nieuw de mensch uit slaap.
Hoor, hoe zingt dan hel
Iedre stem in ons,
Beek gelijk die speelsch -
Bron in 't ruig gebergt -
Worteltronk en kei
Zilvrig overplast,
Dan weer zinkt en zuigt.
Doelloos, niet nog vol,
Richtingloos in schijn,
Reikt en wijkt en draalt
Vóór zijn werk en beeld
Wie zichzelf geniet:
De aanstonds wakkre Wil.
Zie, zijn hoofd straalt uit,
Zie, zijn taak blinkt scherp,
Hand en oog vereend
Leidt de onzichtbre geest.
| |
[pagina 27]
| |
IIDe zon klom hoog, het werk ligt stil.
En zooals de opgestuwde vloed
Gevangen tusschen sluis en sluis
Terugzinkt naar de lage zee
Zoodra de deuren opengaan,
Zoo zinkt in plant en dier en mensch
Het bloed terug uit kroon en hoofd
Nu de aarde in 't midden van haar vaart
Geen drang meer voelend, op noch neer,
In evenwicht en schommelstand
Een oogwenk hangt. Bezonken rust
Vliet door 't heelal, verzameling
Van krachten in het middelpunt
Van de gespreide ruimte. Een poos
Luiken zich oogen. Tot de bol
Zijn loop herneemt, nu neerwaarts. Traag
Wenden naar 't werk gedachten zich
Die 's morgens scholen, sterk nochtans
En helderoogig, kindren van
Ontleding, koel de neergang ziend.
| |
[pagina 28]
| |
IIIDan avond. Zooals wolken aan den hemel
Maken zich droomen los en vlieden over
De ronde ruimte: vormen, kleuren dragend
Van alle beelden die de dag bevolkten.
Ons hart wil mee. Waarheen? In zich getogen
Heeft het hen alle en koestert ze en beluistert
Hun vele stemmen, die het dankend troosten.
Zij komen weer? Zij gaan? Zij blijven? - Armen
Omvangen in het donker mij, hun droomer.
Lieven, vaartwel! De slaap lokt. Zacht geborgen
In nacht en stilte rusten we; maar dan ook
Niet eenzaam: samen sluimrend tot de morgen.
|
|