De weg van het licht(1922)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] Tusschen Droom en Lot [pagina 78] [p. 78] De gekrenkte Wil [pagina 79] [p. 79] De gekrenkte Wil Dit is de droom die lacht en brandt, De wil die in zijn hart weldadig Zich in zijn uiting te ongenadig Tegen alle andre willen kant. De ontkenning, van wie enkel haat Omdat zijn liefde werd verbijsterd En nu de pijn van zijn geteisterd Gemoed zijn wil tot niet-wil slaat. Dit is de droom: het paradijs Dat in het aardsche licht wou groenen, Maar bij zijn eerst en teerst verkoenen Geen sfeer vond voor zijn geurend rijs. Nu draagt haar ongeboren vrucht De ellendige ziel door donkre limben Maar droomt omkranst door bloedige nimben Zich en haar wraak in de aardelucht. De vrijheid-van-de-wil, dat kind Uit menschlijk zaad godlijk geschapen, Hoe ras is 't krank. Nu ingeslapen, Dan de oogen door een schijn verblind, Nu slap en krachtloos als een rank, Als een gestoken dier baloorig, In angstige warling slaaf en hoorig, Gril op elke adem, klank of sprank. Dit is de droom: vrij en toch schoon In menschlijke gestalt te branden. Maar krankte is vrees voor vreemde handen, Maar zwakte is schroom voor vreemde toon. Schuwheid is zwakte. In roes van vrees Wendt dan de wil, schijnbaar zich eigen, Maar juist door 't avrechtsch pad te stijgen Slaaf van de gids die 't rechte wees. [pagina 80] [p. 80] Wees ik een andre weg dan die: Uw waarlijk vrije wil te vinden? Wat vreugd als saam met u, verblinden, Ik 't heilige geheimnis zie. Als gloed en walm uw zuiverheid Bezwalken smeek ik ze op te klaren En u en andren te openbaren Hoe louter en hoe schoon ge zijt. Smeek ik - tot wien? Wie de eigen wil Vindt in zichzelf, steeg tot de klaarte Waar 't wijd doorschouwbare gevaarte, 't Wentlend heelal, rust in zijn spil. Zijn wil is de uwe. Een andre drang Wordt nooit door u en mij tot zegen Dan waar de heemlen door bewegen En die in ons uitbreekt tot zang. Vorige Volgende