De weg van het licht(1922)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Het Lied van de Erkentenis [pagina 33] [p. 33] Het lied van de Erkentenis Als ik u kon vinden, Ingeboren Tweespraak van mijn ziel, - Fluistringen omwinden, Als door voren, De Verborgene voor wie ik kniel; - Als ik u kon klaren, Raadselige tegenstrijdigheid, Die de menschen hoonen Als mijn openbaren U waagt toonen, Maar die nochtans de ongeschonden waarheid zijt; - Als ik u kon grijpen, Ingeschapen tweestrijd van 't heelal, Wortel, en u tot een bloem doen rijpen Aan de telgen van mijn zanggeschal; - Wie zou dan begeeren, Dronken, in dat bloemgelaat Zich te spieglen en niet eindlijkleeren Alle schijn die gij niet zijt te ontberen, Zalig in de erkentnis dat hij u verstaat. - Geen eigen wil: een droomgelaat, Geen denkend brein dat wijst en leidt, Buiten besef van ruimte en tijd Een mensch die innerlijk verstaat En alles voelt en niets begeert En wacht het leed dat geen ontgaat: De nagel die aan 't kruis hem slaat En de arme menschheid die hem deert. En ondanks alles, boven al, De onoverwinbre zaligheid [pagina 34] [p. 34] Die in hem leeft en als hij sterft Niet voor die andren sterven zal, Maar blijft als deel dat elk verwerft Die wordt als hij en met hem lijdt. Nooit kan ik u scheiden, Levend wezen dat uzelf behoort, Uit de stroom van dingen en van tijden Met wie ge eeuwig een zijt als geslacht en soort. Nochtans, telkens weder, Uit de schaduw die mijn hart vervult, Wiekt een Droom, de schitterende veder In de straling van zijn eigen glans verhuld. Blijkt ook die verbonden Aan een afkomst, aan een volk als hij? Ach, zijn schoonheid bergt zóó diepe gronden Dat geen menschlijk oog ze peilt of komt nabij. Anders gij dan ik. Al de inhouden van uw wezen Anders dan de mijne elk oogenblik. Anders gij dan ik. Anders ik dan gij. Als een vreemde uit altijd vreemder Wereld groet ik u en kent gij mij. Anders ik dan gij. Ware ik u gelijk! Hoe ge 't wenscht, en dringt gedurig Dat de scheidsmuur tusschen ons bezwijk. Ware ik u gelijk! [pagina 35] [p. 35] Ach, mijn glimlach groeit. Lief heb ik in u dat andre Dat me uit al uw daden lokt en boeit. Ach, mijn glimlach groeit. O mijn liefste vriend, Mij die ge anders wenscht omarmend, Mij die glimlach, vreugdvol op u ziend, O mijn liefste vriend, Waar is 't wonder dan Dat twee levenslang gescheidnen Nochtans levenslang vereenen kan. Waar is 't wonder dan? Iedre zin is vreemd. 't Zij zoo: in ons beider denken Niets dat naar 't gedenk van de andre zweemt. Iedre zin is vreemd. Maar zijn vorm bekoort. Iedre toonval vast verstaanbaar, Iedre lijn en schakeling en woord. Zie, zijn vorm bekoort. Meer dan zin en geest, Als aan de uiting voor-geboren, Leeft in ons de Vorm, de ziele-leest, Meer dan zin en geest. Deze zien we aldoor, In zich onze vreemdheid dragend, Maar ons bindend aan zijn eigen gloor. Deze zien we aldoor. [pagina 36] [p. 36] Vorm aan vorm verwant Heffen zich twee vreemdling-zielen Aan de kimmen elk van 't eigen land - Vorm aan vorm verwant. Noem het liefde of haat: Siddrend groeten bei elkander, Daar hun open oog elks vorm verstaat. Noem het liefde of haat. Waar duizendvormig bladgewemel Wiegt in een stralend blauwe hemel Omvangt ons tent van zand en groen. In zoete en orgelende tonen Slingren de vogels die hier wonen Hun liedren door 't verrukt plantsoen. In 't eindloos spel van zang en luister Stemt in zijn eigen schemerduister Ons hart aldoor zijn zelfde snaar. Vormen en volten worden droomen En in één glimlach opgenomen Van uw gelaat, Alzegenaar. Vorige Volgende