De weg van het licht(1922)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Zijn Eindreis De jonge Knaap die uit een Neveltijd Zijn handen reikte in rozige dageraad Trok door de zonnen en werd hard en ruig Tot hij de bries dronk van een andre zee. De dreuning die zijn oor op 't eind vernam Leek de eendre en toch een andre als in zijn jeugd. Uit even wijde verten, maar niet vol Van menschlijke geluiden zong de golf Die hij verlangde: een ijle en hooge klank Die zijn gedachten meevoerde en hem leeg Van droomen nog een oogwenk stil deed staan Als voor een laatst gebeuren. Toen bewoog Zijn lichaam zwaarteloos gelijk een god Op golven en hij zonk omhoog in licht Dat om hem brandde en waar hij als een ster In voortschoot, hupplend als een vlakke steen Geworpen over 't water, tot in kring Na kring zich rimpling breidde op de etherzee. Vorige Volgende