Van het leven(1889)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] 7. Komt nu, bedroefden! al wie raad'loos klagen! 'k Bèn niet de Schoonheid, maar 'k zal vóor Haar spreken. 't Bewijs? 'k Geef u mijn woord-zelf als een teeken, Dat Zij mij zond en gij mij raad moogt vragen. Gelooft alleen maar dat zij álle dagen Kán troosten, al wie, lijdend, Háar aansmeeken, En woorden weet, die 't lachen door doen breken Om monden, toegeschroeid door aardsche plagen. 'k Kom nu niet troosten. Maar 'k kom u zoó maken, Dat gij rijp zijt om straks getroost te worden; - Gij zijt nog niet wat zulken moeten wezen. Uw monden twijfel-lachen, die voor dezen Nooit lachten, maar - vergeefs - kreten of morden: - Tot wie gelooven zal de Trooster naken. Vorige Volgende