Van het leven(1889)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] 6. Nu toorn ik niet op al die zielsbedroefden, Op al, wie dwaas zijn en om 't Leven klagen. 'k Heb geen hand haat voor wie naar 't leel'ke jagen, En 't schoone haten, dat zij 't meest behoefden. Zij zijn niet slecht. 't Zijn allen maar beproefden Door 't Leven, zonder de' ijzren rug die 't vlagen Van 't leed doorstaat, de handen, die 's leeds plagen Vatten als gaven, die te lang reeds toefden. Zij zijn nog kind'ren: wilden ze maar leeren: Ik bèn er voor, om hen te léeren lijden, Hen zóo te maken, dat zij 't Leven loven. Ik bèn er voor, om als ze eerst 't Leven eeren, Hen met de Schoonheid heerlijk te verblijden: Ik doe 't uit Liefde, die geen leed kan dooven. Vorige Volgende