Van het leven(1889)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] 3. Was 'k nu bedroefd, 'k zou met de droefsten schreien: Zóo droef als ik kan toch geen droef mensch klagen: Maar tóch zou 'k zeggen: klaag om 's Levens slagen Niet wild, niet zóo of 't u niet mócht kastijen. Krom krimpe ik van verdriet; - 'k tere uit van lijen; - Mijn arm hoofd snapp' niet wáarom zulke plagen; - Maar wee, weé mij! als ooit mijn tong dorst vragen Hoe 't Leven dát ten goede zou betij'en? 't Leven is goed: wij kúnnen 't niet begrijpen: Zoó kunt ge de' aardkloot in uw vuist niet vatten; Of de' oceaan opscheppen in uw handen. Hoed u voor 't bot-zijn. 't Leven zal u slijpen Tot een goed werktuig en niet vragen wat een Bot mes daartegen zeit. Elk zegge' is schanden. Vorige Volgende