Van het leven(1889)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] 4. Wee, laat ons stil, doodstil als kindren wezen, En vol geloof naar 't goede Leven luistren; Went meê uw monden Zijn Wil na te fluistren, Went meê uw harten om Zijn toorn te vreezen. Weest allen kind. Want wij zijn nimmer weezen, Die om ons heen Zijn armen voelen kluistren. Hij duldt niet dat Zijn plagen óns ontluistren, Die bidden: Sla me. Uw Naam blijve geprezen! Wee mij! zoo klaaglijk kan geen klein kind schreien, Als ik schreide om mijns grooten Vaders slagen, Zoo dat mijn huis om mij van leed ging beven. Heil mij! zoo groot kent géen mensch 't aardsch verblijen Als ik, nu 'k bei mijn armen heb geslagen Om deez' mijn Vader, 't over-goede Leven. Vorige Volgende