Van het leven(1889)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] 2. Zij werpen de armen voor zich uit en schelden De zon en 't groene veld aan en beklagen Zich dat de bloemen vrool'ke kleuren dragen, En 't jong vee huppelt of nooit kwalen 't kwelden. Zij zoude' erg rijk zijn, waren tranen geld, en 't Geld, áls zij 't hadden, deed hen niets dan plagen. Daar 's hun geen goed te doen: zij willen klagen; Of ze ook hun vreugden bij dozijnen telden. Zij huilden zóo graag veel dat zij hun oogen Bedierven voor 't blij zien van deez' schoone aarde. Die tuint hun in 't gezicht: zij zeggen: onkruid! Kleur zien zij vaal en wilden gaarn betoogen Dat de zon zwart is, maar dan zien zij waar de Zon schijnt en brommen: vraag wat mij de zon bruit. Vorige Volgende