Van het leven(1889)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] 8. 'k Stérf als 'k niet toorn; want zwaar is 't toornloos leven Met willoos volk en volk met dwaze willen: Deez', die 't goud van hun wil aan dwaasheid spillen, Die, die hun armoê met schijngoud bekleven. Uit mijn borst wou 'k mijn gouden Wil uitgéven, En ruilen voor mijn goud elks koop'ren grillen; Met mijn Wil élks ziels leêg begeeren stillen, Tot 'k drommen volks heerlijk hadde aangedreven. Want eéns moet zijn eén Wil, een eéns-weegs loopen, Eén menschvolk dringende in eén prachtig weten: 'k Begeer zoó zeer naar 't vorstlijk-willend draven! Dán deed wat plebs heet de ijzren rangen open. Mijn stad van goud blonk, en 'k zou welkom heeten Elk nieuwe in 't rijk waar nooit eén wordt begraven. Vorige Volgende