Sicco Roorda van Eysinga. Zijn eigen vijand
(1979)–Hans Vervoort, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 204]
| |
20. Het leven na de doodRoorda werd begraven in Clarens. Een halve eeuw later bezocht zijn biograaf S.A. Reitsma het kerkhof: ‘Een wensch van Roorda van Eysinga was, dat op zijn grafsteen alleen gebeiteld zou worden “Hier rust de dichter van den Vloekzang”. Of dit geschied is, is mij onbekendGa naar voetnoot1.. Zoekende naar het graf te Clarens werd mij medegedeeld dat het na de traditionele dertig jaar werd opgeruimd. Niets wijst meer de plaats aan, waar Roorda van Eysinga zijn laatsten slaap slaapt’. In 1889 bundelde Domela Nieuwenhuis de stukken die Roorda in Recht voor Allen schreef en voegde er een biografie aan toe. In latere jaren schreef af en toe iemand een artikel over het leven en werk van deze dwarsligger, maar zijn eigen voorspelling dat hij maar een klein plaatsje in de geschiedenis zou krijgen, is uitgekomen. Het is wel een móói plaatsje geworden.
Roorda's dood liet zijn jonge weduwe Jenny achter met de zorg voor 8 kinderen: haar eigen dochtertjes van 4 tot 9 jaar, haar 3 stiefkinderen uit Sicco's eerste huwelijk (resp. 12, 17 en 19 jaar) en de ‘Indische’ kleindochter Marianne (bijna 20). Ze trok met het gezin naar Lausanne, waar haar moeder en broers woonden. Dat blijkt uit een brief van maart 1888 aan Domela Nieuwenhuis, waarin ze de treurigheid beschrijft die het gezin overviel bij de dood van ‘deze liefhebbende vader en echtgenoot, die slechts voor het geluk van de zijnen leefde en die alles voor ons was. Mijn arme kleintjes, vooral de jongste, spreken onophoudelijk over hem’ (vertaling uit het Frans). Kennelijk heeft Domela Nieuwenhuis aangeboden een deel van de bibliotheek over te nemen, in een poging om het gezin financieel te helpen, want Jenny stuurde hem een lijst met boeken waaruit hij kon kiezen nádat Felix (de oudste zoon immers) zijn keus bepaald had. Ze schreef bezig te zijn met de uitzet van Marianne, die kennelijk terug ging naar Indië. Marie, Roorda's 19-jarige oudste dochter, was al vóór zijn dood het huis uitgegaan. Ze komt in de brieven aan Multatuli geregeld voor, want hij mocht graag haar kinderlijke wijsheden aan zijn vriend citeren. Later werd ze wat lastiger, wispelturig, een flapuit, kortom een Roorda. Tegen zijn wens toonde ze ook belangstelling voor godsdienst. ‘Mijn dochter is nog steeds schoon, aristocratisch schoon. Ik wou dat een flink, verstandig, braaf man haar reeds nu ten huwelijk vroeg. Elle n'a pas de plomb dans la tête,’ verzucht vader Sicco in een brief aan Multatuli (1886, ongepubliceerd gedeelte). Ze was toen al het huis uit, en hulp-onderwijzeres aan een kostschool te Marmand. Later vertrok ze als onderwijzeres naar ‘Rusland’, in 1942 leefde ze | |
[pagina 205]
| |
nog, ongehuwd, in Warschau. Zoon Henri (17) studeerde voor ingenieur. Of hij deze studie afgemaakt heeft is niet bekend, hij nam al vrij snel een baan als onderwijzer in Lausanne, bij de ‘Ecole des Jeunes Filles’. Hij zou zijn hele leven wiskundeleraar in die plaats blijven. Ook van Henri zijn enkele brieven aan Domela Nieuwenhuis bewaard gebleven. Hij schrijft daarin (1892) dat hij blij was met deze baan, omdat er na de dood van zijn vader veel schulden betaald moesten worden, en stiefbroer Felix zijn steun moest staken. Henri was in die tijd overtuigd anarchist, had plannen voor een anarchistische roman, zou gaan schrijven in verschillende bladen. Of het daarvan gekomen is, heb ik niet kunnen achterhalen. Wel is zeker dat hij tussen 1915 (het jaar waarin zijn tweede moeder Jenny stierf) en 1925 onder de schuilnaam Balthasar een grote reeks schetsjes schreef, die jaren later gebundeld werden (Oeuvres complètes d'Henri Roorda, uitg. Editions l'Age d'Homme, Lausanne, 1969). Op de achterflap wordt hij aangeprezen als de grootste humorist van Zwitserland. Het zijn merendeels column-achtige stukjes over uiteenlopende onderwerpen, zoals de Eerste Wereldoorlog, politici, korte rokken, het recht van winkeljuffrouwen om niet te hoeven glimlachen, enz. Hij propageerde het vrije huwelijk en lanceerde op onderwijsgebied ideeën die ook nu nog modern aandoen. In zijn artikelen komen geen herinneringen aan zijn vader voor. In de latere stukken wordt de toon somberder. Het boek eindigt met een uitvoerige verhandeling over zelfmoord, en zijn afscheidsbrief aan een vriend: ‘Als je dit leest ben ik dood, als alles goed gaat, tenminste’.Ga naar voetnoot1. Het ging goed, hij stierf in 1925, 55 jaar oud, en liet een vrouw en twee dochters achter.
Roorda's derde kind uit zijn eerste huwelijk was Lindor, bij wiens geboorte (1875) zijn vrouw Selinda overleed. Over het leven van Lindor is niet meer bekend dan dat hij later naar Indië ging (via contact met Felix?), daar planter werd en in januari 1923 op 47-jarige leeftijd overleed.
Van de 4 dochters uit Roorda's tweede huwelijk (Gertrude, Felicie, Charlotte en Jenny) werd Felicie niet ouder dan 15 jaar, Gertrude en Charlotte huwden maar kregen geen kinderen, Jenny trouwde met Charles Ossent en kreeg twee zoons, van wie er één een stukje van de naam van zijn grootvader aan de zijne toevoegde: Edouard Ossent d'Eysinga. Sicco leeft voort in Zwitserse en Franse dames en heren die niet meer dan een vage notie kunnen hebben van wat en wie die verre Hollandse voorvader was. | |
[pagina 206]
| |
Hetzelfde geldt vermoedelijk voor de Indische tak. Felix, Roorda's Indische zoon, werd geboren in 1848 en erkend in 1862. Vader Sicco vermeldt in ‘Mijn verbanning, de officieele waarheid’ dat GG Pahud zijn jeugdige zoon gratie schonk toen deze veroordeeld werd tot een week gevangenisstraf vanwege ‘onopzettelijke manslag’. Hij was 20 toen zijn vader verbannen werd. Over zijn verdere leven is niet meer bekend dan dat hij koffieplanter werd. In het Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Ned.-Indië van oktober 1886 staat een uitvoerig artikel van A.J.W. van Delden, getiteld ‘De Liberia Koffij op Gemampier’ waarin deze beschrijft hoe hij (zaakwaarnemer van de afwezige eigenaar) en plantage-beheerder F. Roorda van Eysinga erin slaagden om via een speciaal fermenteer-proces de onaangenaam smakende Liberia-koffie voor consumptie geschikt te maken. Dat was een doorbraak, want deze koffiesoort was ongevoelig voor de koffiebladziekte die zware schade aanrichtte in die jaren, en oorzaak was van het feit dat Felix de financiële steun aan zijn vader moest verminderen. Uit die tijd dateert ook een portret van Felix, door Rob Nieuwenhuys gevonden in een plantersboek. Dat deze Indische zoon erg aan zijn vader gehecht was blijkt uit een opmerking in de eerder genoemde brief van weduwe Jenny aan Domela Nieuwenhuis: ‘De arme Felix heeft 2 maanden te bed gelegen, na de dood van zijn vader’. Uit Roorda's brieven aan Multatuli blijkt dat hij in elk geval van plan is geweest om in de jaren '80 naar Europa te komen, maar dat is als gevolg van de optredende koffiecrisis vermoedelijk niet gelukt. Hij stierf op 13 maart 1902. Felix kreeg in 1868 een dochter, Marianne, die hij op 3-jarige leeftijd naar Europa stuurde. Zij was zwak van gezondheid, de familie Roorda reisde zelfs in 1878 voor haar herstel naar de ‘badplaats Uriage, bij Grenoble’. In 1886 schreef Sicco nog aan Multatuli (ongepubliceerd gedeelte van brief dd 9 mei) dat zij sukkelde aan de naweeën van een tyfeuze koorts, maar ‘ze is nog steeds ons zonnestraaltje’. Marianne komt ook voor op de familiefoto die we in het Multatuli-museum aantroffen. Zoals al eerder gesteld werd, keerde zij na de dood van Sicco vermoedelijk terug naar Indië. Het Indisch Familiearchief leverde de informatie dat een Marianne Roorda van Eysinga in 1924 in de adresboeken voorkomt ‘als zijnde getrouwd met P.M. Ockerse. De man was administrateur van een cultuur-onderneming’. Maar Felix had nog een àndere dochter, Alice Felixe, geboren in 1891, dus 4 jaar na Sicco's dood en 23 jaar na de geboorte van zijn eerste dochter Marianne. Haar bestaan werd me pas bekend via informatie van de heer N.S. Roorda van Eysinga (zelf overigens geen directe afstammeling van Sicco) die mij vanuit zijn woonplaats in Frankrijk een kopie stuurde van een brief die hij in 1952 van deze kleindochter van Sicco ontving: | |
[pagina 207]
| |
Felix Roorda van Eysinga, Sicco's ‘Indische zoon’, 1848-1902.
Op de volgende pagina's het verzoekschrift van Roorda aan GG Pahud om gratie voor Felix. | |
[pagina 208]
| |
[pagina 209]
| |
[pagina 210]
| |
[pagina 211]
| |
Semarang, 20 Nov. '52. Waarde Neef,
Om te beginnen, dat ik blijde berichten krijg van de fam. Robersen, waar U ook de hartelijkste groeten van die fam. moet hebben. In de eerste plaats ben ik zoo vrij geweest U ‘neef’ te noemen. In de hoop dat U mij niet kwalijk zult nemen. Ik ben ‘Alice Felixi’ dochter van Papa Felix en Grootpa WillemGa naar voetnoot1., die in Zwitserland is overleden. ‘Losane’ is hun woonplaats. Ik heb nog een oudere zus die reeds in 1950 is overleden. Zij heet ‘Mariane’, en op haar 3e jaar naar Zwitserland bij grootpa is grootgebracht tot haar 19e jaar. Grootpa heeft één broer die Student is en nog een ander broer als DominéGa naar voetnoot2. was. Volgens vertellen is Grootpa 4 x getrouwd geweest, waarvan mijn vader uit een Niasse vrouw is geboren en oom Lendor. Mijn vader is in 21 Maart 1848 geboren en in Solo overleden in 13 Maart 1902. En oom Lendor is in Malang overleden. De photo van Grootpa heb ik nog die door mijn zalige zus is geschilderd. Grootpa heeft nog andere kinderen, zoowel dochters en zoons, Tante Jenny en tante Lotty, oom Harry is reeds overleden.Ga naar voetnoot3. Van de andere fam. kan ik niet vertellen, aangezien ik nog te klein was om te begrijpen. Graag zou ik van U willen weten van welke grootpa U bent. Ik hoop dat U mij niet kwalijk zult nemen. Ik leef hier in de Diaconie van de Prot. Kerk en heb niets van bestaan. Papa was wel adm. geweest en daarna Landheer en had ons ook een groote nalatenschap gegeven, doch ik weet niet hoe Papa had geregeld, zoodat mijn voogd al mijn erfenis op kan maken. Ik ben in 20 Maart 1891 geboren en moet nu eiken dag voor den kost hard werken. En ben Staatloos, aangezien mijn papieren bij de burgelijkestand alles verbrand zijn, kan ik geen Paspoort aanvragen. Nu dan Neef en nicht, vergeeft het nogmaals dat ik direct zoo vrij ben om U beiden als fam. te erkennen. Ontvangt U beiden met uw kindem mijn bel. groeten
uwe nicht Alice Felixi | |
[pagina 212]
| |
Een treurigmakend relaas. Als er nog andere Indische Roorda's bestonden is in elk geval niemand van hen na de souvereiniteitsoverdracht gerepatrieerd, zoals ik op basis van gegevens van de Rijksinspectie van de bevolkingsregisters kon vaststellen. Misschien leeft Sicco nog voort in een aantal Indonesische dames en heren, maar de kans dat zij weten wie of wat hun overgrootvader was lijkt gering. Sicco Roorda van Eysinga verdient méér dan de volstrekte vergetelheid. Noot 5 bij de Havelaar zorgt daarvoor, maar het is toch ook de moeite waard om te weten wie de mens achter deze noot was. Dat is de rechtvaardiging van dit boekje, waarin ik geprobeerd heb alles wat over hem te achterhalen viel zo foutloos mogelijk te ordenen. |
|