dat ik naar de douche sleepte en duwde en vervolgens aankleedde. Ten einde raad gooide ik er een paar borrels in, het hielp weinig, maar de paniek werd minder.
‘We gaan nu naar de ontwenningskliniek,’ zei ik luid tegen hem, ‘en daar laat je je verdomme opnemen, hoor.
Je bent helemaal kapot, man.’
Maar nu was hij ineens toch weer aardig opgeknapt en zat uitvoerig zijn leed te verkopen aan de blonde maatschappelijk werkster. Spanningen op het werk, roofbouw, meer willen dan je kan, en tja, als dan ook je vrouw nog van je wegloopt. Ze luisterde geduldig toe.
‘En u wilt van de drank af?’
‘Ach, ik wil wel van het te véél af. Een tijdje wat minder, en dan gewoon sociaal drinker worden, zoals iedereen.’ De werkster zette een ernstige bril op en keek hem aan.
‘Dát gaat niet,’ zei ze, ‘wij hebben hier het uitgangspunt dat behandeling alleen zin heeft als de cliënt er zelf een punt achter wil zetten. Dus helemáál en radicaal ophouden met drinken. Voorgoed. Als u dat niet wilt kunnen wij u niet helpen.’
Bert zweeg. Ik voelde me zelf beroerd genoeg om overal ja op te zeggen, als ik dan maar een paar uur rustig op bed kon liggen, maar ik had geen flauw idee hoe Bert zou reageren.
De stilte duurde vrij lang.
‘Denkt u er maar rustig over na,’ zei ze. Ze liep het formulier nog eens door, terwijl Bert en ik een blik wisselden. Doe nou maar, probeerde ik hem met een hoofdknik duidelijk te maken.
‘OK,’ zei hij, ‘ik wil abstineren.’
Daarna ging het snel, even later stonden we weer in de hal en wachtte ons een magere broeder met een alternatief baardje. ‘Gaat u mee, meneer Maas?’
Ik gaf Bert zijn koffertje. Hij nam het aan, keek er verbijsterd naar en toen weer naar mij. Het begon tot hem door te dringen. Ik voelde me alsof ik een hond naar het asiel bracht: zie maar wat je ermee doet, ik kan het niet meer.
‘Bert,’ zei ik, deed een stap naar voren en omarmde hem. Mijn ogen liepen vol, hij zuchtte diep en voor het eerst sinds ik hem kende voelde ik me zijn broer. Het duurde maar kort, de verpleger greep resoluut in en trok hem weg.
‘Ik kom op het bezoekuur vanavond,’ zei ik.
‘Bezoekuur,’ herhaalde hij daas en schudde het hoofd. Hij liep met het koffertje in de hand achter de broeder