| |
| |
| |
3
Om halfnegen reden we naar kantoor. Ik was niet uitgeslapen en voelde grote tegenzin. Kon ik niet nog een jaar rouwen? Maar het geld was op.
Bert zat als een dik knorrig beest naast me te sturen, in de besloten ruimte van de auto kon ik zijn cognacadem ruiken.
Cognac bij het ontbijt leek mij niet zo geslaagd, maar Bert zwoer er al jaren bij.
Punctueel om negen uur waren we er. Tot mijn verbazing was het kantoor al druk bemand, ik hoorde zelfs een schrijfmachine. Voor de deur van het directiehok stond Theo. ‘Goed op tijd,’ zei hij en glimlachte. Bert zweeg, liep hem voorbij en ging de directiekamer in. Ik liep achter hem aan.
‘Waar is mijn plek?’ vroeg ik.
‘O mijn god,’ zei Bert. Op de vroege ochtend was zelfs het kleinste probleem hem te zwaar. Hij liet zich in zijn stoel vallen en hees zijn dikke tas op tafel.
Ik ging op de rand van zijn bureau zitten, klaar om ochtendlijke zwaarmoedigheden uit te wisselen.
Maar Theo Bruins was ons gevolgd en voordat ik wist wat me overkwam had ik een plaats tegenover Jenny Korbach, en kreeg ik drie onderzoeksprojecten waaronder een groepsdiscussie die Bert die avond zou houden.
‘Wat is dat voor een meikever?’ vroeg ik toen hij zich teruggetrokken had, ‘het lijkt hier godverdomme wel een kantoor.’
Jenny was een ochtendmens, ze zag er akelig fris en opgewekt uit en was al hard bezig.
‘Ik pak wel even een kop koffie voor je,’ zei ze. Ik liep met haar mee. In een verre uithoek van de kantoortuin zat moeder Jol naast het grote koffiezetapparaat. Ik kuste haar op de bolle wangen, tapte een bekertje koffie en herkende de hartkloppingen na een paar slokken van het bittere vocht.
‘Zuinig aan, je krijgt pas om elf uur je tweede kop,’ zei Jenny. Mijn verwarring vermaakte haar enorm.
‘Welnee,’ zei moeder Jol, ‘als je koffie wilt kom je maar langs hoor. Maar ik doe de ronde om elf uur.’ Hoofdschuddend liep ik terug naar mijn plaats.
‘Ach,’ zei Jenny, ‘het is nu allemaal wat preciezer geregeld. Werd ook weleens tijd hoor. We zijn zo groot geworden, weet je dat hier zo'n veertig man zit? Toen jij wegging, waren het er nog maar een stuk of twintig.’
‘Tijd om weer eens in te krimpen,’ zei ik knorrig, ‘maar dat gaat vanzelf wel. Er lopen hier vast al mensen rond
| |
| |
met het plan een eigen bureautje te beginnen. Dat kan niet anders met zo'n directeur.’
Jenny zweeg en ging snel aan het werk. Ze kon niet liegen, maar ze wilde het ook niet vertellen aan iemand die zo dicht bij de directie stond.
Ik keek met welgevallen naar haar, lieve Jenny, kleine potige pocket-venus met het hart op de tong en de werklust van een moeder.
Het kostte me moeite om me te concentreren. De kantoortuin was roezemoezig en licht, ik voelde me ouder dan ooit, de vlek was warm en ik durfde er niet mee rond te wandelen om oude bekenden op te zoeken.
Pas na een uur begon ik aan de vragenlijst van een van de onderzoeksprojecten. Gelukkig was mijn oude schrijfmachine er nog. Jenny haalde hem weg bij een lange jongen met een kolossale droefgeestige snor. Hij kwam mee.
‘Jan Govers,’ zei hij en aarzelde. ‘Mag ik u wat vragen?’ Ik knikte.
‘Ik zit met een probleem over Talinca Co zwemvesten. Dat onderzoek hebt u destijds gedaan hè?’
‘Zeg alsjeblieft je. Ik bén al zo oud.’
‘Heb jij destijds gedaan, hè? Het is nu herhaald, maar Theo Bruins heeft de vragenlijst hier en daar veranderd.’
‘Stom,’ zei ik.
‘Ja, dat vind ik ook, maar ja, hij is nu eenmaal een beetje eigenwijs. En nu zit ik met verschillen waar ik geen verklaring voor weet.’
Hij liet ze me zien en tot mijn genoegen openden zich de laadjes met oplossingen vanzelf in mijn geheugen. Toen Govers vertrok leek het alsof ik alweer jaren bezig was. Volautomatisch begon ik aan de vragenlijst voor het nieuwe project en ontdekte dat net als vroeger de vragen vanzelf in een logisch rijtje naar boven kwamen en alleen opgetikt hoefden te worden.
's Middags checkte ik de organisatie van de groepsdiscussie, en als vanouds ging alles mis wat mis kon gaan.
Eerst meldde de ronselaar zich ziek, hij had tien contacten gelegd, maar was met griep gegaan. Het adressenvoorraadje van willige huisvrouwen bracht uitkomst.
Vervolgens bleek het zaaltje niet door te gaan vanwege een te late boeking.
Ten slotte had Bert de checklist zoekgemaakt en kon hij zich maar met moeite herinneren waar de discussie over zou moeten gaan.
‘Ik weet het niet meer,’ zei hij zuchtend. Hij had zwaar en langdurig getafeld met een nieuwe klant en zag er wit en moe uit. ‘Staat er niets in het voorstel?’
| |
| |
‘Niet meer dan prijs en datum en een verwijzing naar de checklist van de opdrachtgever,’ zei ik, ‘en dat het gaat om moeders van gezinnen en het uittesten van drie soorten blikmaaltijden.’
‘Moeders van gezinnen,’ herhaalde hij, ‘is dat niet dubbelop?’ Hij zette zijn donkere bril af en wreef zich in de ogen.
‘Jouw naam stond eronder,’ zei ik koud.
Hij bleef wrijven. ‘Ik kan niet meer,’ hoorde ik hem mompelen.
‘Je gaat toch niet ziek worden?’ vroeg ik, ‘je weet dat ik zelf geen groepsdiscussies kan doen.’
‘Nee, nee. Als jij met die man gaat eten en hem naar de zaal brengt, dan kom ik om zeven uur, halfacht. Dan kan ik voor die tijd nog even gaan liggen. Vraag hem maar wat ook weer de punten zijn.’
Dat betekende dat ik een paar uur aan de opdrachtgever gekoppeld was, juist in de tijd dat ik alles moest nalopen. Als vanouds begon ik nerveus te doen, totdat Jenny zich aanbood om te helpen.
Om vijf uur kwam de Opdrachtgever. Ik kende hem wel, Nieper van Readyfood, een kleine sombere man met een zachte stem, en een bril met dikke glazen. Ik ontving hem in een zachtblauw gastenhoekje, hij begeerde een glas tomatensap.
‘Alles goed geregeld?’ vroeg hij en knipte zijn zwarte aktenkoffertje open.
‘O zeker, zeker,’ loog ik, ‘u heeft de blikjes bij u?’
‘Ja,’ zei hij en zuchtte.
‘Eh, zijn ze genummerd?’ Altijd alles checken.
‘Ja, ja.’
Hij zweeg, nam een slokje en ik wachtte af want er was iets mis.
‘Er is een klein probleem,’ zei hij fronsend, ‘ze roesten een beetje.’
Ik dacht na. Roest. ‘Dat kunnen we er toch wel even afschuren?’ vroeg ik.
Hij aarzelde.
‘Nou kijk,’ zei hij tenslotte, ‘de roest zit van binnen, ziet u?’
O.
‘Weet u dat zeker?’ vroeg ik.
‘Ja, eigenlijk wel,’ zei hij, ‘ik maakte voor alle zekerheid een blikje open, een uurtje voordat ik hier naar toe ging. Want er kan altijd iets fout gegaan zijn, nietwaar, voor hetzelfde geld zit er kippesoep in. Nou, het waren wel maaltijden, maar er zat roest van binnen. Toen heb
| |
| |
ik er nog een paar geopend en hetzelfde.’
‘Hoe kan dat nou?’
‘Tja, ik weet het niet. Een foutje bij het vullen waarschijnlijk.’
‘Moeten we de discussie afzeggen?’ vroeg ik hoopvol.
‘Nou kijk, ik heb het laboratorium gebeld en ze zeggen dat het geen kwaad kan. Roest is niet schadelijk.’
‘Maar voor de smaak?’
‘Ook niet,’ zei hij twijfelend.
‘O.’
Ik nam nog een slok van mijn biertje en keek hem aan.
‘Laten we het dan maar in schaaltjes opdienen,’ stelde ik voor, ‘en we zetten een paar dichte blikjes op tafel, zodat ze kunnen zien waar het uit komt. Op de buitenkant zit toch geen roest? En er zitten ook etiketjes omheen?’ Hij keek verrast op over zoveel inventiviteit en ik ging Jenny de ramp berichten.
Ze werd er zeer vrolijk van. ‘Produkttest Roest A tegen Roest B en C.’
Maar ik had geen tijd om te lachen.
‘O ja, je moet dus plakkertjes hebben om op de schaaltjes te plakken, met A, B en C. Anders gaan we nog het schip in. En laat alsjeblieft één blik van elke soort dicht, dat kunnen we dan tonen.’
‘Plakkertjes A, B, C. Drie blikken dicht laten. Nog andere wensen, goede meester?’
‘Dat ze allemaal de kolere mogen krijgen.’
‘U bent toch een tijdje weggeweest?’ vroeg Nieper. ‘We aten in het restaurant van hotel waar de groepsdiscussie zou plaatsvinden. Bert wist altijd alles van opdrachtgevers en kon moeiteloos een uur vullen met gepraat over fusies, hobbies, waar zit Jegers tegenwoordig, is die niet hoofd marketing geworden bij Jena?
Ik wist van Nieper alleen dat hij een bescheiden eter was, geen doorzakker, ook niet een klant die naar de hoeren zou willen na afloop van de groepsdiscussie. Maar een enkel glaasje rode wijn ging er wel in.
‘Ruim een jaar,’ antwoordde ik. Even slikken en vooruit maar: ‘Mijn vrouw overleed plotseling en toen zag ik het een tijd niet meer zitten.’
Ik zag mij een tijd niet meer zitten, wij zagen ons een tijd niet meer zitten.
Nieper dook wat over zijn Hollandse biefstuk met doperwten.
‘Sorry,’ zei hij, ‘het was niet mijn bedoeling eh.’
‘Welnee, het is geen geheim. Ik mag nog niet mopperen dat ik er anderhalf jaar uit kon. Voor een sterfgeval staat een week, dacht ik. Een dag na de begrafenis moet je weer beginnen. Hoe ligt dat bij u?’
| |
| |
‘Dat zou ik niet weten,’ zei hij verrast en nadenkend, ‘dat is toch wel erg kort hè? Voor zo'n ingrijpende gebeurtenis.
Tja.’
Hij schoof heen en weer op zijn stoel en ik schonk hem haastig bij en begon hem te pompen over het onderwerp van vanavond, met het excuus dat ik nog even wilde checken of de briefing goed was overgekomen.
We waren aan de koffie toen Bert kwam. Het was kwart voor acht, ik had Jenny al lang geleden zien binnenkomen met de cameraman, een hulp en vele potten en pannen en de blikjes. Er waren zelfs al een paar huisvrouwen per taxi aangevoerd.
Bert zag nog steeds bleek en zweette uitvoerig, maar hij schoot onmiddellijk in zijn klantenbabbel. Ik kon relaxen en Niepers veerde duidelijk op. Terwijl ze spraken excuseerde ik me om de troepen te inspecteren. Een opener! Ik had vergeten Jenny te zeggen dat ze een opener moest meenemen. Maar mijn paniek was onnodig, ze stond achter een scherm al vlijtig blikjes te legen. Er stonden schaaltjes en de réchauds waar ik óók al niet aan gedacht had. Op een hoek van de tafel lag een vel plakstroken met de letters A, B en C.
‘Hoe is het met de roest?’ vroeg ik.
‘Roest meneer? U denkt toch niet dat er roest in onze blikjes zit. Dat is onze speciale paprika vivace-mix. Ook zo lekker op de toast.’
Ze vond het zelf erg leuk, maar ik kwam niet verder dan een hoofdknik.
Ik keek nauwlettend in de bakjes, maar zag niets bruins.
‘Maak je niet ongerust,’ zei ze, ‘die man heeft zwaar overdreven. Hier en daar een klein randje roest in de richels, maar we scheppen het er voorzichtig uit. Voor alle zekerheid heb ik er zelf een uur geleden wat van gegeten, en kijk mij eens.’
Ze kwam overeind, een leeg blikje in de ene hand, een lepel in de andere, een verhit blond meisje van wat zou ze nou zijn, vijfentwintig?
‘I love you,’ zei ik en stak een hand naar haar uit. Maar ze was alweer bezig met het volgende blik.
‘Morgen koop ik een croquet voor je,’ beloofde ik, ‘van Kwekkeboom. Behalve als je ziek bent, dan breng ik een bos bloemen.’
Ze zei niets.
‘Twéé croquetten.’
Ze veegde met een mouw over haar ogen en werkte stug door.
Ik boog me naar haar toe. ‘Wat is er Jenny, voel je je
| |
| |
niet goed?’
‘Welnee, een privé-kwestie. Ga nu maar. Echt, er is niets.’
‘O.’ Ik was als de dood voor toestanden, vooral vlak voor zo'n groepsdiscussie, en ging snel weg.
Bert had al afgerekend en ik nam Nieper van hem over. We gingen naar het hokje naast de groepsdiscussieruimte, waar een televisietoestel stond met aansluiting op de camera die de discussie versloeg.
Ik had een doos sigaren en sigaretten bij me en belde de ober. Als de klant zélf goed verzorgd wordt zal hij al snel aannemen dat de hele organisatie even goed is. Op het scherm zagen we twaalf huisvrouwen aan een lange tafel. Een kelner was net bezig om voor iedereen een glaasje prik of jus te brengen. Bert zette zich aan het hoofd van de tafel, hij had een half geledigde fles wijn en een glas meegenomen van de maaltijd. We zagen hem op de rug. Hij noemde zijn naam, verklaarde de aanwezigheid van de cameraman (deze discussie wordt vastgelegd zodat we er achteraf een goed verslag van kunnen maken) en begon ermee de vrouwen zich aan elkaar te laten voorstellen.
‘Moeder van twee kinderen, drie en zeven,’ meldde een stevige blondine.
‘Maanden?’ hoorde ik Bert onnozel vragen.
De groep lachte en hij lachte mee. Ziezo, het ijs was weer gebroken, twaalf pientere huisvrouwen zouden deze aardige naïeve man alles uitleggen wat hij wilde weten, al ging het maar om het koken van water.
Ik herinnerde me de eerste keer dat hem in echte verstrooidheid deze tekst ontviel. Achteraf keek hij er met schaamte op terug, totdat ik hem vertelde hoe goed het werkte. Sindsdien was het een vast nummer in zijn repertoire.
Ooit vergezelde ik hem naar Levers Zeep, een grote opdrachtgever die een kolossaal kantoorgebouw met zonnebrilglazen ramen vulde. Toen we binnenstapten kwam een nette heer met zilvergrijs haar op ons af. Bert begroette hem als een oude bekende, schudde hem warm de hand en stelde mij voor. ‘U heeft een afspraak?’ vroeg de zilvergrijze heer met het nette portiersuniform. Het kostte Bert een paar seconden om zich te herstellen en even later stonden we in een brede lift die ons geluidloos naar grote hoogten bracht.
‘Dat was de portier,’ zei hij schaapachtig. Veel voordeel gaf deze ervaring niet, maar het spelen van de verstrooide marketing-geleerde gaf Bert zó'n kick dat hij sindsdien de voorstelling te pas en te onpas herhaalde.
| |
| |
Toen alle huisvrouwen zich voorgesteld hadden volgde de eerste fase van de groepsdiscussie. Ik had Bert ongemerkt mijn aantekeningen kunnen geven en ik zag dat hij ze haastig bestudeerde. We zouden het breed aanpakken, was tevoren bepaald. Het kon natuurlijk altijd nog breder, het Eten in zijn Algemeenheid, maar dat voerde te ver, dus ging het om kant-en-klaar-maaltijden in brede zin, vervolgens kant-en-klaar-maaltijden in blik. Hoe vaak en waarom niet of wel. Vervolgens het proeven van de maaltijden, merk- en prijs-associaties, koopintentie, gelegenheden waarbij, voorraadvorming, vakantiegebruik. Alras was een grijze vrouw aan het woord.
‘Ik zal maar zeggen, als wij bij voorbeeld op zaterdag boodschappen gedaan hadden. Bij Simon of Albert Heijn. Mijn man hield niet zo van blik, mijn man zaliger. Een goede man, ik mis hem nog elke dag. Hij had iets tegen blik, vanuit zijn diensttijd nog. Dat is geen voedsel, dat is vulling, zei hij. Maar op een gegeven moment denk ik, je kunt het me doen baas. Ja wat wil je. Ik werkte de hele dag als koffiejuffrouw en 's avonds nog vaak als werkster. Dus op een gegeven moment koop ik zo'n blikje en ik maak het in de keuken open en ik warm het op. Tomatensoep was het, ik zal het nooit vergeten. Ik gooi er een paar stukjes verse tomaat in en geef hem er een dikke boterham bij, met kinnebakspek. Ik zeg sorry, ik had alleen tijd voor tomatensoep. En weet je wat? Hij haalt met een vies gezicht al die stukjes tomaat eruit en zegt tegen me: je wéét toch dat ik niet van die stukjes houd. Heb je het wéér niet goed gezeefd mens.’
Ze lachte, iedereen lachte mee. Bert nam nog een slokje.
‘En hij at alles op,’ zei de vrouw nog lachend, ‘hij vond het héérlijk. Dus de eerstvolgende keer dat ik geen tijd had kocht ik een blik bruine bonen. Nou nou. Wat ik daarmee beleefd heb.’
Haar conference duurde maar en voerde van bruine bonen via gebraden gehaktballen naar maanzaadbollen. Er volgde een tirade tegen het hedendaagse brood. Kappen, dacht ik. Maar Bert schonk zich zelf alleen een nieuw glas in, terwijl de grijze vrouw haar spoor volgde. Een andere vrouw wilde interrumperen, maar ze kreeg geen kans.
Onverwachts kwam ze weer op de blikjes, vanwege de harde broodjes die haar kleinkinderen zo lekker vonden.
‘Ik zal maar zeggen, als je plotseling visite krijgt, ik zal maar zeggen je dochter met haar man en de kinderen. Dat is leuk niet, dan wil je ze iets lekkers te eten geven, laat ze maar blijven eten, nietwaar. En dan heb ik wat van
| |
| |
die blikjes in huis, voor het geval dát. Er zijn natuurlijk nog steeds een hoop mensen die, ik zal maar zeggen daar op neerkijken, een blikje, maar ach, het is toch voor de gezelligheid.’
‘Nog iets drinken?’ vroeg ik Nieper, maar hij schudde nee en bleef gespannen naar het scherm kijken.
‘Nooit zo serieus aan gedacht,’ zei hij snel tegen mij, ‘markt voor alleenstaande oudere vrouwen. Voor het bezoekuur. Prima.’
Ik was al blij dat het hem kennelijk ontging dat ze géén moeder van een gezin meer was.
Geleidelijk aan begonnen toch ook andere vrouwen zich in het gesprek te mengen.
Bert deed niet veel meer dan met zijn vinger wijzen naar een popelende huisvrouw, en soms had dat effect en kreeg ze het woord.
Nieper bleef gefascineerd naar het beeldscherm kijken en ik kreeg steeds sterker het gevoel dat er iets mis was. Mogelijk betrof het een nieuwe discussietechniek, ik was tenslotte lang uit de roulatie geweest, maar ik twijfelde ingespannen en was blij met de pauze.
Op het beeldscherm verscheen de ober. Ik zette de videotape af. Bert stond op en kwam even later bij ons binnen, samen met Jaap Carré, de cameraman die zijn toestel vastgezet had.
Jaap wenkte me en ik volgde hem naar het keukentje waar Jenny bezig was de schaaltjes op temperatuur te brengen.
Onderweg schudden we elkaar de hand, oude getrouwen allebei. Jenny keek vragend op.
‘Hij is daas of dronken, ik denk dronken,’ zei Jaap, ‘je moet er iets aan doen hoor, want dit loopt geheel in de soep.’
Paniek sloeg toe. Ik bedankte hem en ging terug om te kijken hoe het ermee stond.
Bert zat zwaar ademhalend op een stoel tegenover Nieper.
‘Meneer Maas is niet goed,’ zei Nieper.
‘Bert,’ vroeg ik, ‘wat is er?’
‘Ik weet het niet,’ zei hij, ‘ik heb geen adem meer.’ Hij kokhalsde even, zijn wangen bolden maar er kwam niets.
‘Moet ik een dokter bellen?’
‘Nee, nee. Ik heb het al eerder gehad. Het gaat zo over, echt.’
Zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd. Terwijl we hem bezorgd aankeken, haalde hij gedachteloos een papieren zakje te voorschijn, viste er een stevige sigaar uit en begon zijn zakken te bekloppen op zoek naar een doosje lucifers.
| |
| |
‘Zou je dat nou wel doen?’ vroeg ik, ‘een sigaar?’
‘Geeft niks,’ zei hij hijgend, ‘heb ik nodig.’
Hij stak een lucifer aan, zijn handen beefden, zijn sigaar brandde aan een zijkant. Ik keek op mijn horloge, de pauze was bijna afgelopen.
‘Ik zal de discussie maar afzeggen,’ zei ik tegen Nieper, maar Bert begon onmiddellijk met een arm te zwaaien. Hij kokhalsde weer even, haalde diep adem en zei ‘Eventjes nog, dan ga ik terug.’
‘Welnee, je bent niet in een conditie om verder te gaan.’
‘Jij dan,’ hijgde hij.
‘Ik?’ Wat haatte ik hem, hij wist donders goed dat ik liever doodging dan een menigte van twaalf huisvrouwen met me zelf te confronteren.
‘U kunt het toch wel overnemen?’ vroeg Nieper.
‘Nou kijk, groepsdiscussies dat is een specialisme. Je hebt er een speciaal talent voor nodig en dat heb ik niet. En tenslotte hebt u recht op een goede groepsdiscussie,’ zei ik zo overtuigend mogelijk.
‘Ja,’ zei hij peinzend, ‘maar er is één probleem: ik heb geen blikjes meer voor verdere proeven. Het kan dus alleen nu.’
O mijn god. Ik keek lang naar zijn bleke gebrilde winkeliershoofd en legde me neer bij het onvermijdelijke.
Jenny kon ik niet vragen, ze wist ternauwernood wat de bedoeling van de discussie was. Ik ging naar de wc, keek in de spiegel naar de vlek, streek er een paar keer over en probeerde de paniek te bedwingen. ‘Rinsestrins, ransefrans, rosefroos,’ zei ik zachtjes en liep rechtdoor naar de discussieruimte waar de twaalf dames in onstuimig gesprek verwikkeld waren.
Ik schakelde me zelf uit en nam het woord. Nergens aan denken. Ik praatte en deed alsof ik luisterde, raadpleegde het kladpapiertje met de discussiepunten, liet de bakjes voedsel opdraven, wees wie er wat mocht zeggen en ineens was het klaar en kon ik hartelijk afscheid nemen. Op de terugweg naar de observatiepost keek ik op mijn horloge: er waren nog geen drie kwartier verstreken, erg kort, ik moest het gesprek afgeraffeld hebben. Ik probeerde me te herinneren wat er gezegd was, want er zou wel een nagesprek met Nieper moeten volgen, maar ik had niets opgenomen.
Nieper zat nog wat notities te maken, Bert naast hem met een glas wijn. Hij zag er wat beter uit, hijgde niet meer. Het kamertje was blauw van de sigarenrook. Hij knikte tevreden.
| |
| |
‘Sorry, het duurde wat kort,’ zei ik.
‘Zakelijk,’ zei Bert, ‘dat is een prima aanpak. Je hebt er alles uitgekregen wat erin zat.’
Nieper knikte, zo te zien met enige tegenzin. Bert had me goed verkocht. Hij vervolgde met een samenvatting van de discussie en ik luisterde geïnteresseerd. Mijn hart klopte nog steeds met dubbele snelheid, maar ik begon langzamerhand weer in me zelf te kruipen. Het bleek dat de blikjes nog vrij goed waren bevallen, zij het dat men de prijs wat hoog vond en dat er minder zout in moest.
Jaap de cameraman reed Nieper naar het station, Jenny verdween met een armzwaai zonder dat ik haar kon tegenhouden en na een paar drankjes vertrokken ook Bert en ik. Hij wilde zelf rijden.
‘Wat was er nou met je, Bert?’ vroeg ik toen we parkeerden, maar hij haalde alleen zijn schouders op.
Pas toen we boven waren vroeg hij ineens: ‘Vind je dat ik het niet meer kan?’
Maartje was al naar bed toen we thuiskwamen, we zaten de boterhammen te eten die ze klaargezet had.
‘Nee, waarom zou ik?’
‘Nou, vanwege vanavond bij voorbeeld.’
‘Maar wat had je dan vanavond?’
Hij zuchtte en trok zijn dikke schouders op.
‘Ik weet het niet,’ zei hij, ‘ik heb steeds vaker dat ik niet goed meer begrijp waarom ik daar zit, bij zo'n groepsdiscussie. Al dat gekwek. Dus dan drink ik tevoren wat en dan gaat het wel weer. Maar vanavond hielp het niet. Ik werd gewoon dronken.’
‘Dat verwondert me niks. Het is toch ook shit, zo'n groepsdiscussie. Als methode al.’
Vroeger hadden we daar lange discussies over, wat kan zo'n bijeengeraapt groepje nu voor representatiefs te melden hebben.
‘Nee, je begrijpt het niet,’ zei hij.
Ik zweeg.
‘Maar ik ook niet,’ zei hij, ‘sorry, ik moet verder aan dat rapport van Jongejans.’
‘Waar je gisteren ook mee bezig was?’
‘Ja,’ zei hij boos, ‘dat gaat ook al niet zo hard meer.’
‘O sorry.’
Maar hij liep al weg naar de keuken. Ik hoorde de ijskast opengaan en even later liep hij met een fles bier en een glas naar de kleine zijkamer. Daarna begon het typen. Ik probeerde de televisie, maar het was twaalf uur, alleen nog maar ruis.
| |
| |
Na een tijdje beklom ik de trap naar de logeerkamer.
Ik was doodmoe maar te gespannen om al te kunnen slapen. Telkens draaide de film af van de groepsdiscussie en bleef stilstaan op het moment dat rechts van mij een mevrouw aan het vertellen was wat zij van blik A vond en ik links een mevrouw van de gelegenheid gebruik zag maken om tegen haar buurvrouw te zeggen: ‘Jammer hè, zo'n lelijke vlek.’
|
|