103
De Canadese kano van Jan ligt nog steeds bij ons. Ulf wil er met mij in gaan peddelen, maar Britt-Marie zegt dat Jan dan zwartziek wordt als hij straks komt.
‘Tegen die tijd zijn we allang terug,’ zegt Ulf. ‘Jan is een langslaper.’
We stappen in de boot. Ik ga achter Ulf zitten en ik peddel precies tegelijk met hem. Het gaat heerlijk!
‘Hé Ulf, wat is dat eigenlijk, zwartziek?’ roep ik na een tijdje peddelen.
‘Dat hij het niet leuk vindt,’ roept Ulf terug.
‘Dat we zijn boot gebruiken? Wordt hij daar zwartziek van?’
‘Nee, maar zo noem je dat,’ zegt Ulf. ‘Maar je hoeft je geen zorgen te maken. Jan ligt voorlopig nog te slapen. We halen wel een rondje om het eiland.’
We peddelen om de punt. Aan de open kant staat een flinke wind. Het gaat hier heel langzaam. Ik duw uit alle macht tegen mijn peddel. Ulf ook. Toch lijkt het af en toe wel of we stilstaan. Ik knijp mijn ogen dicht en zie een Zwarte Piet voor me met koorts in zijn ogen. Mijn armen zijn bijna lam.
‘Doorzetten!’ roept Ulf. Zijn stem klinkt nu boos en ongeduldig.
Ik peddel me een ongeluk.
‘Je kan nog veel harder!’ schreeuwt hij.
Eindelijk zijn we om het eiland heen. We komen weer vooruit. Daar is de steiger. Er staat iemand op de punt. Het is Jan. Hij doet niks. Nu zijn we er bijna. Hij doet nog steeds niks. Alleen zijn ogen steken.