102
Britt-Marie heeft haar teennagels rood gelakt. En niet zo'n beetje rood, maar knal. Ik wist niet eens dat zo'n kleur bestond. Ze loopt met grote blote stappen door de kamer van het grote huis. Haar voeten zijn spierwit. Ik denk de hele tijd dat haar tenen bloeden. Ze pakt stoffer en blik en veegt de kruimels op om de tafel. Dan bindt ze een dweil om de zwabber en wrijft die heen en weer over de vlekken op de vloer. Ik vraag of ik haar zal helpen, maar dat hoeft niet, zegt ze en ze boent wel tien keer over één vlek.
‘Jammer dat je buiten je laarzen aan moet,’ zeg ik opeens.
‘Dan kunnen de slangen je tenen niet zien.’
Britt-Marie geeft geen antwoord. Ze doet haar sandalen aan. Die zijn net zo wit als haar voeten, maar al haar rode tenen steken eruit, in een bosje, met de tweede het verste naar voren, want die zijn bij haar het langst. Ze loopt naar buiten. Ze stampt en bonkt met grote stappen naar de steiger. En ze kijkt de hele tijd recht naar voren. Ik kan aan haar achterhoofd zien hoe ze kijkt. Ze kijkt of ze er zeker van is dat alle slangen als de dood zijn voor haar rode tenen.