101
Er komt gegil uit het water. Ik ren erheen. Britt-Marie zwemt als een gek naar de kant.
‘Wat is er? Ben je door een snoek gebeten?’ roep ik.
‘Nee!’ gilt ze en ze klimt het laddertje op.
Pas als ze op de steiger naast me zit vertelt ze wat er was. Ze zag een slang zwemmen. Een oerm. Hij stak met zijn kopje net boven water uit en kwam op haar af. Zijn tong leek wel een bliksemschicht.
‘Daar heb je hem!’ roept ze.
Dan zie ik niet ver van de oever een grote V in het water met een zwart bobbeltje vooraan in de punt. Britt-Marie schiet overeind en springt op en neer op de steiger. De V komt dichterbij. Ik zie het bobbeltje nu duidelijk. Britt-Marie rent weg. Ik blijf staan. Ik zie dat het een kopje is. Ik zie een gespleten tong. Ik zie vlak onder het water een lang lijf kronkelen. Het zwemt recht op de oever af. Het glibbert aan land. Er loopt een zigzagstreep over de rug. De slang slingert zich tussen het riet en de stenen door en glipt weg in een spleet.
Wat een geluk! Ik heb een slang gezien. Een levende oerm! Ik heb niet voor niets aldoor in die kaplaarzen gelopen.
Ik loop naar ons huisje. Daar zit Britt-Marie met haar laarzen aan op het bovenste bed.