99
In de verte roept een koekoek.
Ik weet hoe een koekoek in het Zweeds heet. Je schrijft göken, maar je spreekt het uit als jeuken.
‘Jeuken,’ zeg ik.
Britt-Marie kijkt me stomverbaasd aan.
‘Hoe ken jij dat woord?’
‘Dat staat in een gedicht op een steen hier vlak in de buurt,’ zeg ik. ‘En dat gedicht staat ook in mijn leerboek.’
Britt-Marie kent het ook. Het is een heel beroemd gedicht van een heel beroemde dichter, zegt ze. Hij is op het laatst gek geworden.
‘Dat word je ook als je een vogel anders moet noemen dan hij heet,’ zeg ik.
‘Hoe heet die vogel bij jullie dan?’
‘Koekoek natuurlijk!’
‘Koekoek!’ roept Britt-Marie.
‘Koekoek!’ roep ik.
‘Koekoek!’ roept de koekoek. 't Kan hem wat schelen in wat voor land hij is. Hij roept gewoon zijn naam. En die Zweden lijken allemaal wel gek. Krijgen ze eindelijk een woord cadeau en dan nemen ze het niet aan. Ik vraag me af hoe een pauw hier heet en een beo.
Maar ik moet niet te veel kritiek op de Zweden hebben, want bij ons gaat het ook wel eens mis. Een koe heet geen boe en een kip heet geen tok. En een uil roept oehoe en ik heet Verschuur.