95
Eigenlijk wil ik tegen Britt-Marie zeggen dat ik nog nooit zo'n stom kind heb gezien als die Monika, maar dat durf ik niet. Ik zeg alleen maar dat ik blij ben dat ze weg is.
‘Ik ook,’ zegt Britt-Marie.
‘Ze verpestte de stemming,’ zeg ik.
‘Ja,’ zegt Britt-Marie.
‘Ze deed net of ze veel belangrijker is dan ik, en ook zieliger,’ zeg ik.
‘Belangrijker is ze niet, maar zieliger wel,’ zegt Britt-Marie.
‘Waarom dan?’
‘Haar broertje is een paar jaar geleden doodgegaan.’
‘Haar broertje? In de oorlog?’
‘Ik denk net erna.’
‘Hoe is hij dan doodgegaan?’
‘Hij had een ziekte, geloof ik. Een ziekte waar je in stikt.’
‘Waarom heeft ze dat niet gezegd toen ze het over die banaan had?’
‘Zulke dingen zeg je niet zo maar.’
‘Maar waarom zei jij het niet tegen mij, als je het toch al wist?’
‘Ik vind het een veel te vervelend onderwerp,’ zegt Britt-Marie.