91
Britt-Marie en ik zijn bosbessen aan het plukken. Die Monika komt er weer aan. Ze gaat ook plukken.
‘Mijn oom zegt dat Holland lager ligt dan de zee, dat het er heel gevaarlijk is,’ zegt Monika. ‘Als er een storm opsteekt en er komt een gat in een dijk dan loopt het hele land zo onder.’
‘Niet het hele land,’ zeg ik, ‘maar alleen waar vroeger water was. De Haarlemmermeer en zo.’ En dan wil ik eigenlijk gaan uitleggen dat wij in Nederland stoomgemalen hebben die het water aldoor uit de polders pompen, maar dat zijn veel te moeilijke woorden in het Zweeds. Dus ik zeg alleen maar dat de Hollanders niet gek zijn.
‘Nee, ze zijn echt niet gek, hoor!’ zegt Britt-Marie. ‘Ze hebben allemaal kano's op zolder liggen. En als het water naar binnen komt stromen dan stappen ze in hun bootjes en gaan lekker peddelen.’
‘Ze peddelen naar de kerktoren,’ zeg ik.
‘En in alle kerktorens heb je eten voor een hele tijd en leuke spelletjes om te doen terwijl je zit te wachten tot het water is gezakt,’ zegt Britt-Marie. ‘En het is zo leuk in die torens dat de mensen zich allemaal verheugen op een overstroming.’
‘O, dus jullie hebben in Holland wel iets om je op te verheugen,’ zegt Monika op een spottende toon tegen mij.
‘Ik verheug me er nu al op,’ zegt Britt-Marie.
‘En het stormt heel vaak bij ons,’ zeg ik.
‘Ik ga pas weer terug als ik vanuit mijn bed in een kano ben gestapt en een paar dagen in een toren heb gezeten,’ zegt Britt-Marie.