90
Er vliegen wolken stof over het water. Ze komen uit ons kleedje. We kloppen onze armen lam. Monika staat te kijken.
‘Holland is zo plat als een pannekoek,’ zegt ze als we uitgeklopt zijn. ‘Dat heb ik met aardrijkskunde geleerd.’
‘Vlak bij mij thuis is een heuvel,’ zeg ik. ‘Daar kan je vanaf op je slee.’
‘Hoe hoog is die heuvel?’
‘52 meter. Er staat een torentje op. Daarvandaan kan je de zee zien.’
‘52 meter! Is dat de hoogste berg van Holland?’ vraagt Monika.
‘Nee, de hoogste berg is in Limburg en die is nog veel hoger dan de onze,’ zeg ik. ‘Wel 300 meter.’
‘Nog veel hoger!’ spot Monika. ‘Onze hoogste berg is 2000 meter. Als je daar bovenop staat zie je overal in het rond besneeuwde bergtoppen. Het lijkt wel of je in een vliegtuig zit, zo mooi is het uitzicht.’
‘Waar is die berg?’ vraag ik.
‘In Lapland. Dat is 24 uur met de trein.’
Dan vraag ik of Monika wel eens in Lapland is geweest.
‘Ik heb geen zin om 24 uur in de trein te zitten hobbelen,’ zegt ze.
‘Dan heb je ook niets aan die berg met dat mooie uitzicht,’ zeg ik, ‘als je er toch niet naartoe gaat.’
‘Ik ga volgende week met Rita naar Holland,’ zegt Britt-Marie. Dat is twee dagen in een auto hobbelen.’
‘Twee dagen in een auto voor een berg van 52 meter!’ zegt Monika.