88
Het is lauw in de lucht. Het ruikt naar avond. We zitten op de steiger en laten onze voeten in het water weken. De muggen dansen en prikken. De zon hangt aan de overkant achter de bomen.
Er komt een meisje aangelopen. Britt-Marie zegt dat ze Monika heet. Ze logeert een eindje verderop bij haar tante, maar ze woont in Stockholm en dat kan je horen aan haar Zweeds. Ze is ietsje ouder dan wij.
Monika komt bij ons zitten. Ze vraagt dingen over Nederland. Wat er allemaal anders is dan hier.
‘Bij ons is de zon nu al bijna onder,’ zeg ik.
‘Wat jammer voor jullie,’ zegt Monika. ‘Lichte nachten is het leukste dat er bestaat. Op midzomer ga je hier de hele nacht niet naar bed. Dan dans je buiten om de meiboom in het gras tot het ochtend wordt. Ik zou nooit in een land willen wonen waar 's zomers geen lichte nachten zijn.’
‘Maar als je 's zomers lichte nachten hebt, dan heb je 's winters donkere dagen,’ zegt Britt-Marie. ‘Met Kerstmis gaat bij ons de zon al onder als de middag net is begonnen.’
‘Zulke donkere dagen hebben wij gelukkig niet in Holland,’ zeg ik.
‘Als het bij ons donker is zitten wij ons op het licht te verheugen,’ zegt Monika. ‘Jullie hebben niks om je op te verheugen.’
‘In de oorlog verheugden we ons op de vrede,’ zeg ik.
‘En aan vrede heb je meer dan aan lichte zomernachten,’ zegt Britt-Marie.
De zon hangt nog steeds achter de bomen. Het is een knaloranje bol.