81
Ik lig in bed. Ik ben gloeiend en rillerig tegelijk. Ik denk dat ik koorts heb. Ik kan niet slapen. Ik wil hier weg. Heel ver weg van al die mensen. Niet van Britt-Marie natuurlijk, maar eigenlijk ook weer wel, omdat zij gewoon meedeed met dat blote gedoe. Net of het allemaal doodgewoon was. Hoe kan je zoiets nou gewoon vinden?
Gewoon, dat zijn de mensen bij ons in Holland. Die praten en lachen gewoon en ze schelden elkaar ook wel eens uit op straat, maar ze zijn nooit eng, tenminste bijna nooit.
Hier zitten de mensen maar voor zich uit te kijken en als ze iets zeggen dan doen ze het zachtjes en langzaam en soms een beetje plechtig en ze lachen lang zo vaak niet als de Nederlanders en ze zuchten aldoor van ja-ha, ja-ha, ja-ha. En opeens trekken ze hun kleren uit en rennen in hun blootje over de rotsen. En maar lachen en joelen en schreeuwen, net of je daarvoor je kleren uit moet hebben. Ze proberen kinderen na te apen, maar ze moeten niet denken dat ze dat kunnen met die enge lijven en stemmen. Trouwens, kinderen zouden nooit zo kinderachtig doen. En als grote mensen zich zo lopen aan te stellen wil ik thuis zijn in mijn eigen bed met de dekens over mijn hoofd.