80
We zijn de hele dag op het eiland geweest, maar het meest in het water. Ik heb wel acht keer gezwommen. Nu staat de zon wat lager en het meer is zilverwit. Het ligt er doodstil bij. We moeten terug.
De boten varen nu langzaam op een rij, net of ze bang zijn het water kapot te maken. Je hoort alleen het tuffen. Geen stemmen. Zelfs Ulf en Jan zijn stil. Ik zit omgekeerd in de boot en kijk naar de kaarsrechte schuimstreep achter ons. Opeens komt er een bocht in de streep. Ik draai me om en zie dat de boten recht op een eilandje afgaan. Het steekt met hoge donkere rotsen boven het water uit. Daar stoppen ze, daar leggen ze aan. Alle mensen gaan van boord. Ze rennen over de rotsen. Ze roepen door elkaar, ze joelen en lachen en beginnen opeens hun kleren uit te trekken. Ze smijten alles om zich heen en ze hollen rond in hun blootje en springen en duiken in het water. Het is een geproest en gespetter van jewelste.
De kinderen doen ook mee. Zelfs Britt-Marie en Ulf. Alleen ik blijf staan met al mijn kleren aan. Er loopt een man vlak langs me met een grote zwabberende piemel en een bos zwarte haren eromheen. Zijn been raakt mijn arm even aan. Ik schrik me dood. Ik voel me net een standbeeld. Die man duikt zo het water in. Het spat naar me op.
Jan roept dat ik ook moet komen. Het is nu nog veel lauwer dan eerder. Maar ik sta daar maar te staan. En de zon blijft maar schijnen.
Een eindje verder zie ik een mevrouw die er ook niet in gaat. Ze is wel bloot. Ze zit met haar voeten in het water. Ze maakt haar schouders en armen nat. Haar buik is blub-