78
Het is zondag. We staan met de hele familie in de vroegte op de steiger. Zo dadelijk gaan we met drie boten vol mensen het meer op. We blijven de hele dag weg.
Daar komt Jan aan in zijn zeilboot. Hij wil dat ik met hem meega. Ik zeg nee. Maar Ulf legt uit dat de boot van Jan op sleeptouw wordt genomen door zijn vader. Ulf gaat ook mee met Jan. Dan wil ik wel.
Alle kinderen moeten oranje zwemvesten aan en dan tuffen de boten in een rij het open meer op. Wij drietjes achteraan. Ik wist niet dat water zo blauw kon zijn. De boot glijdt er trillend doorheen.
Na een hele tijd varen leggen we aan bij een onbewoond eiland. Er zijn daar grote klippen die als glijbaantjes het water in lopen. We trekken in een wip ons badpak aan en laten ons het meer in glijden. Het is hier zo helder dat je alle stenen in de diepte ziet liggen. Er zijn rode en roze bij met zilver en goud erin. Je zou ze willen pakken, maar je kan nergens bodemen. Je moet drijven om uit te rusten, zachtjes je vingers bewegen en tenen op en neer, dobberen op de golfjes.
Eindelijk zwemmen we weer naar het eiland. Maar op het droge klimmen is nog een hele kunst. Je glibbert aldoor terug langs die gladde klippen. Een meneer trekt ons omhoog. We gaan even uit zitten druppelen. Er kronkelen riviertjes van ons af.
Een eindje het water in zie ik een steen die een beetje is uitgehold. In één stap ben ik er en ik ga erin liggen. Ik pas precies in de holte. Het lijkt wel of hij zo voor mij gemaakt is. Hij voelt zacht als fluweel.