75
Ulf en Jan willen dat ik meega naar de punt van het eiland. Boterhammen gooien. Ik snap er niet veel van, want ze hebben geen boterhammen bij zich, maar misschien zitten die wel in een trommeltje dat ze ergens achter een steen hebben verstopt. Het lijkt me wel leuk, boterhammen gooien. Daar komen de eenden op af en de meeuwen en de zwanen. Ik loop met de jongens mee naar het stenige strandje op de noordpunt. Ze beginnen platte stenen te verzamelen. Jan gooit er een heel laag. De steen raakt het water even, maar schiet een eindje door. Dan plonst hij de diepte in. Nu gooit Ulf. Hij keilt zijn steen zo hard dat die wel drie keer opspringt. Dan Jan weer. Vijf keer. Ik mag ook. De mijne schiet zo het water in.
‘Je moet lager gooien,’ zegt Jan. ‘En de steen plat weg laten zeilen!’ Hij pakt mijn arm en beweegt die een paar maal snel heen en weer. Dan gooi ik. De steen springt één keer op. Ik gooi er nog een. Weer een sprong.
‘Goed zo,’ zegt Jan en hij geeft me er nog een paar. Het gaat steeds lekkerder. Ik haal drie sprongen. Ulf haalt er zes, Jan ook, maar hij zegt zeven. Dan gaan we zitten.
‘Waar zijn de boterhammen?’ vraag ik.
‘De boterhammen?’ zeggen ze allebei tegelijk.
‘Ja, we zouden toch boterhammen gooien?’
‘Dat hebben we de hele tijd gedaan,’ zegt Jan. En dan begint hij heel hard te lachen. Ulf gniffelt.
‘Dus die platte stenen noemen jullie boterhammen?’ zeg ik.
Ulf zoekt een grote platte steen uit en zet zijn tanden erin.