66
We mogen van tante Berta net zo veel taartjes als we willen. Ik neem een tompouce en een prinsessentaartje en een rond gebakje met chocola erop en hagelslag aan de zijkant.
‘Dat is lekker op je boterham,’ zeg ik en ik pik met een natte vinger een paar hagelslagjes op.
‘Op je boterham?’ zeggen Britt-Marie en tante Berta tegelijk.
‘Ja, en het heet hagelslag.’ Ik zeg het Nederlandse woord, maar ik spreek het uit op zijn Zweeds.
‘Hagelslag?’ herhalen ze.
‘Ja, en je hebt ook muisjes. Die zijn wit of roze.’
Britt-Marie en die tante kijken elkaar aan of ik gek ben.
‘En er zijn babymuisjes. Die krijg je op een beschuit als er een baby is geboren. En er zit altijd een baby'tje in het zakje bij de muisjes.’
‘Die baby'tjes ken ik,’ zegt tante Berta. ‘Van die schattige poppetjes, waarvan je alleen het gezichtje ziet. Die hadden wij ook in de Eerste Wereldoorlog. Wij legden ze in de pap toen er geen amandelen meer waren. Porseleinen babietjes waren het. En wie het kreeg mocht een wens doen. Maar iemand heeft er een keer een ingeslikt en daarom zit er nu weer een amandel in de pap met Kerstmis.’
‘Bij ons zijn de baby'tjes van suiker,’ zeg ik. ‘Je kan ze opeten, maar ik doe het nooit.’
Opeens denk ik aan het baby'tje dat al sinds de geboorte van Daan in een doosje op mijn kamertje ligt. Midden in de mooiste taartjeswinkel van luilekkerland denk ik aan mijn baby'tje van suiker dat ik nooit op ga eten. En meteen heb ik geen zin meer in mijn laatste taartje. Maar wie laat er nou