63
Ik zit op een knalgele fiets. Die is van Ulf. De fiets van Britt-Marie is groen. Zeegroen. Je mag hier niet met zijn tweeën naast elkaar. Britt-Marie rijdt voor me uit door de hele stad om mij links te leren houden. We eindigen bij de markt en zetten de fietsen daar in een rek.
‘Hé, er zit geen slot op mijn fiets,’ zeg ik.
‘Waarom zou er een slot op moeten zitten?’ vraagt Britt-Marie.
‘Om je fiets op slot te kunnen zetten natuurlijk.’
‘Daar heb ik nog nooit van gehoord.’
‘Bij ons in Haarlem moet dat, anders komt er zo een dief op af.’
‘Hier stelen de mensen niet,’ zegt Britt-Marie.
We lopen door de winkelstraat naar de boekhandel. Ik zie er een heel mooi schetsblok met spierwit dik papier.
‘Dat zou ik wel willen kopen, maar ik heb geen geld bij me,’ zeg ik.
‘Je kan het geld een andere keer brengen,’ zegt Britt-Marie.
De boekhandelaar pakt het schetsblok voor me in.
‘In Holland kan zoiets niet,’ zeg ik als we weer op straat staan.
‘Wat kan niet?’
‘Dat je het pakje zo maar meekrijgt.’
‘Maar je komt het toch betalen?’
‘Ja, maar dat hij me gelooft.’
‘Waarom zou hij je niet geloven?’
‘Hij weet niet eens hoe ik heet.’
Britt-Marie haalt haar schouders op. Ze vindt het niks om over te praten.