62
We blijven een nachtje slapen in het huis waar Britt-Marie en haar familie 's winters wonen. Dat is boven een sigarenwinkel. Het ruikt er raar. Midden in de kamer staat een strijkplank en op bijna alle meubels liggen hopen kreukelige kleren.
‘Hè, alles ligt hier hullerombuller,’ zegt Britt-Marie. ‘Zo vind ik mijn bloesje nooit.’
Hullerombuller. Dat woord heb ik nog niet eerder gehoord, maar ik weet meteen wat het betekent. Ik hoef alleen maar in de kamer rond te kijken.
Hullerombuller zou net zo goed een Nederlands woord kunnen zijn. Het past precies bij Els. Die is nog slordiger dan ik. Als ik weer thuis ben neem ik haar mee naar mijn kamertje en ik doe de deur van de klerenkast open om mijn witte sokken te pakken, maar die liggen natuurlijk weer helemaal onderop de stapel, en dan zeg ik: ‘Hè, wat ligt alles hier weer hullerombuller!’
Ik weet zeker dat Els dan niet eens vraagt wat ik bedoel. Ik denk dat zij het zelf thuis ook zo gaat zeggen als ze haar eigen klerenkast eens van binnen bekijkt. En voor je het weet is het al bij haar buurmeisje.
Hullerombuller is een woord voor alle slordige mensen in alle landen van de wereld.