61
Op de markt zitten vrouwtjes achter omgekeerde kistjes met wat bossen ongelijke wortels erop en een paar kromme komkommers en tomaten en een mandje eieren. Britt-Marie koopt bij zo'n vrouwtje een stukje komkommer, twee tomaten en een zak eieren. Ze blijft nog even napraten. Het oude vrouwtje vertelt een heel verhaal. Britt-Marie zegt af en toe ‘oj oj oj’. En dan gaat het vrouwtje weer door. Ze kijkt ook telkens even naar mij en trekt een zielig gezicht en slaat haar handen uit. Ik versta geen woord van wat ze zegt en ik haal mijn schouders op.
‘Wat zei ze allemaal?’ vraag ik aan Britt-Marie als we verder lopen.
‘Dat weet ik niet precies hoor, ze praatte Värmlands,’ zegt Britt-Marie.
‘Maar je deed net of je haar verstond.’
‘Natuurlijk. Anders is het zo zielig voor haar. Ze heeft ook al haast geen tanden meer in haar mond. En ze praat toch meestal over de zon en de droogte en de duurte en haar reumatiek en haar eksteroog en zulk soort dingen.’
‘En dan zeg jij zomaar ergens oj oj oj?’
‘Ja, dat geeft toch niet?’
‘Maar wat is Värmlands dan voor taal?’ vraag ik.
‘Het is een dialect. Er zitten wat rare woordjes in en ze zijn vaak heel kort. Soms zijn het bijna alleen maar klanken.’
‘Dus je zou het wel kunnen verstaan?’
‘Ja, als ik tien keer “wat zeg je?” zou vragen, dan zou ik het wel begrijpen,’ zegt Britt-Marie. ‘Maar dat is zo'n gedoe.’ Ik vind het niet leuk dat ze zo praat. Zij weet niet hoe ik me de hele dag loop in te spannen om iedereen te verstaan. Ik