60
Er ligt een pudding tussen de hompen vlees bij de slager. Een chocoladepudding. Hij lijkt een beetje op de geliefde verschurenpudding die oma altijd maakt. Oma's bittere chocoladepudding met vanillevla in de grote eetkamer op de gracht met boven de schoorsteenmantel de koperen plaat waar al die dieren op staan met dat vers erbij. Tikke takke tonen, 't varkentje in de bonen, 't paardje in de haver, 't koetje in de klaver, 't schaapje in het groene gras, 't eend ...
‘Hé, wat sta jij te dromen,’ zegt Britt-Marie. Ze heeft een zak vol twee-aan-twee-worstjes gekocht.
‘Lekker, chocoladepudding,’ zeg ik.
‘Chocoladepudding? Waar zie je die?’
Ik wijs ernaar.
‘Dat is geen chocoladepudding maar bloedpudding.’
‘Bloedpudding? Wat is dat nou weer?’
‘Bloedpudding is gemaakt van meel en varkensbloed. Wil je dat ik een stukje koop?’
‘Nee,’ zeg ik.
‘Gelukkig,’ zegt Britt-Marie en ze zwaait met de worstjeszak. ‘Denk er maar niet meer aan.’
Niet meer aan denken? Hoe kan ik nou ooit nog van de geliefde verschurenpudding eten zonder aan meel en varkensbloed te denken?