59
Bij de bakker is het vol maar stil. De hele winkel ruikt naar kaneelbroodjes. Ze zien eruit als slakkehuizen. Er ligt een grote berg van in een mand. Ernaast staat een mand met gladde bolletjes. De vrouw achter de toonbank heeft een witte muts op en een hoge zing-zong-stem.
Bijna iedereen koopt van die slakkehuisbroodjes. De stapel slinkt snel. Als het zo doorgaat zijn ze op voordat wij aan de beurt zijn. Mij kan het niks schelen, ik vind het maar droge dingen en je mag er niet eens boter op smeren, maar voor Britt-Marie moet het toch jammer zijn. Ik kijk naar haar gezicht, of ze al bezorgd begint te worden. Ik zie niks aan haar. Aan de andere gezichten ook niet. Al die mensen staan erbij of ze niks met die kaneelbroodjes te maken hebben. Ik tel de mensen en de broodjes. Het wordt steeds spannender.
‘Wie is er nu aan de beurt?’ vraagt de zing-zong-mevrouw als er nog acht broodjes liggen.
Een meneer zegt tegen een oude dame die naast hem staat: ‘Ik geloof dat u voor me was.’
‘Nee hoor, u was eerder,’ zegt de dame.
‘Ik dacht toch echt...’ zegt de meneer.
‘Zegt u het maar,’ zegt de bakkersvrouw en ze knikt vriendelijk naar de meneer.
De meneer maakt een klein buiginkje met zijn hoofd naar de dame naast hem.
‘Goed dan,’ zegt de dame en ze koopt alle acht de kaneelbroodjes.
De meneer vertrekt geen spier van zijn gezicht. Hij koopt vier ronde gladde bolletjes uit de mand ernaast.