43
Er zit een Nederlands woord in mijn hoofd dat volgens mij niet eens bestaat. Bodemen. Ik heb het zo uit het Zweeds vertaald.
‘Kan je daar bodemen?’ riep Britt-Marie toen ik een heel eind was uitgezwommen.
‘Nee,’ zei ik en ik stak twee wijsvingers omhoog zodat ze kon zien dat ik aan het watertrappelen was.
Bodemen is hier in het meer het ergste dat ik weet. In elk geval bij onze steiger. Je zakt er tot je enkels in de blubber, dus nu zwem ik helemaal door tot aan het laddertje. Britt-Marie zegt dat er verderop in het open meer rotsen zijn en dat het daar meteen heel diep wordt en dat je er nooit hoeft te bodemen.
Bij ons in de Noordzee mag niemand zo ver uitzwemmen dat hij niet meer kan bodemen. Niet meer bodemen in zee is levensgevaarlijk. Je kan meegesleurd worden door stromingen of in een draaikolk omlaag worden gezogen. ‘Altijd bodemen’ zouden alle ouders bij ons tegen hun kinderen moeten zeggen als ze in zee gingen zwemmen. En op de stranden zouden borden moeten staan met ‘Blijf bodemen’. Bodemen is een onmisbaar woord in het Nederlands. Veel onmisbaarder dan in het Zweeds. En toch bestaat het niet bij ons.
Hoeveel mensen zouden er bij ons wel niet verdronken zijn omdat wij dat woordje niet hebben?