32
In het hotel hoor ik pappa Zweeds praten met een meneer. Ik versta van die meneer haast niks, van pappa bijna alles. Het klinkt net of pappa gewoon Nederlands praat, maar met Zweedse woorden en zinnen. Aan dat zangerige doet hij niet mee. Dat vindt hij niet nodig om zich verstaanbaar te maken.
Moeder zegt ook af en toe iets. Ik kan zo horen dat ze aldoor fouten maakt in haar Zweeds. Maar ze zingt er wel bij. Ze zingt nog erger dan de Zweden zelf. Ze zingt het Zweeds op een buitenlandse manier. Ik moet ervan rillen. Ik zou het nooit zo doen. Nooit zo overdreven. Dan maar liever op zijn Nederlands, zoals pappa. Ik ben nou eenmaal een buitenlander. En dan kunnen ze het maar beter horen ook. Ik zou nooit zo goed Zweeds willen leren dat niemand me meer vroeg waar ik vandaan kom.