31
In Zweden moet je links houden. Om dat niet te vergeten heeft pappa op zijn voorruit een papieren pijl geplakt die naar links wijst.
We rijden een hele tijd door bossen en komen haast niemand tegen.
‘Het is maar goed dat die pijl daar zit,’ zegt pappa. ‘Voor je het weet rij je weer op de rechter weghelft.’
Ik voel me niet veilig aan de linkerkant. Het is net of daar alle ongelukken zitten. Als het echt gevaarlijk werd zou ik zo naar rechts schieten.
Opeens komt er een auto aan die rechts houdt. Pappa schiet ook naar rechts, hij passeert hem rakelings. Hij toetert.
‘Een Nederlander!’ roept pappa. ‘Die zat te slapen.’
Ik kijk om. Het is een A-nummer, een auto uit Groningen. Hij is al weer een heel eind weg. Hij houdt nu netjes links. Als hij straks een Zweedse auto tegenkomt is er niks meer aan de hand. Maar als pappa een seconde te laat had gereageerd waren we nu allemaal dood geweest. Wij drieën en ik weet niet hoeveel mensen in die andere auto. Niks weet ik van ze en zij niks van ons. Die meneer weet niet eens wie zijn redder is. Misschien zit hij ook wel in het hout, net als pappa, en spreken ze elkaar later nog een keer. Maar over die ene seconde kunnen ze het niet hebben. Als die meneer wat minder had zitten suffen was hij precies tegelijk met pappa naar de andere kant van de weg geschoten en dan was er toch een botsing gekomen. En dan had iedereen gedacht dat pappa de schuldige was. Ze hadden tussen de scherven van zijn voorruit de papieren pijl gezien en hun hoofden