7
Ik heb mijn tweede Zweedse les. De lerares kijkt me opeens heel aardig aan. Net of ze een beetje medelijden met me heeft.
‘Nu ga ik je een Zweeds woordje leren dat je goed moet onthouden,’ zegt ze. ‘Het is het woordje raar. Je schrijft het rar maar je spreekt het uit als raar en het betekent lief.’
‘Wat gek,’ zeg ik, ‘wat raar.’
‘Ja,’ zegt de lerares, en nu kijkt ze ernstig, bijna streng. ‘En als iemand tegen jou zegt dat je een raar meisje bent dan moet je niet schrikken.’
Ik schrik al een beetje als zij het zegt, want ik vind mezelf eigenlijk wel een raar meisje. Raar op zijn Nederlands dus. Ik doe zo vaak rare dingen. Dus als die mensen daar in Zweden opeens tegen me zeggen dat ik raar ben, dan moet ik toch meteen aan die rare dingen denken. Raar wordt voor mij niet zo maar lief. En ik zal op moeten passen dat ik zelf niet per ongeluk tegen iemand zeg dat hij raar is als ik raar bedoel en niet lief. Zeker niet tegen een jongen, want die zoekt er natuurlijk meteen wat achter. Die denkt dan dat ik verliefd ben en ik zeg alleen het verkeerde woord.