4
Het zit in onze familie, dat reizen. Oma Verschuur is ook alleen in Zweden geweest. Zij was 18 en ging helemaal door naar Lapland, in het hoge noorden. Daar wonen de Lappen. Die zijn klein en donker en gespierd, zegt oma, en ze doen zout in hun koffie. Ze laat me een fotootje zien van zichzelf in lappenkleren. Haar jurk is gemaakt van een berevel. Er zit een brede riem om haar middel met sterren en manen erop. Er hangt een mes aan in een schede van rendiergewei. Op haar hoofd heeft ze een platte muts met punten. Ze leunt op een dikke stok. Haar haren hangen in losse slierten over haar schouders.
Oma kijkt net of dit haar gewone kleren zijn. Of ze zo met een kudde rendieren de wildernis in gaat en alle wolven en beren met een stok van zich afhoudt.
‘Liep u zo door de bergen?’ vraag ik.
‘Nee, deze kleren waren voor de foto,’ zegt oma. ‘Hij is gemaakt in een stad die Kiruna heet. Door de bergen liep ik in mijn eigen kleren.’
‘In een lange rok?’
‘Ja, natuurlijk,’ zegt oma. ‘Met mijn eigen hoed op en een lint eromheen en een strik onder mijn kin.’
‘Maar een stok had u toch wel?’
‘Ja, wel een stok,’ zegt oma. ‘En stevige leren laarzen.’
Zo liep mijn oma door de bergen. In 1902.