Gezangen der vrije-metzelaaren(1799)–Joos Verschuere Reynvaan– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 210] [p. 210] De vrolijkheid. Wijze: Fransche Schaarslijper. 1. Laat vrij Profaanen smaalen, Op de Broederschap! 't Kan ons in 't minst niet deeren: 't Is maar achterklap. Wij leven wel te vreden, Met bescheidenheid, Daar wij ons plegtig hebben, Aan de Deugd geweid. 2. De Vriendschap der Profaanen, Is gelijk hun brein, Los en onstandvastig: Veeltijds maar in schijn. 't Kan ook niet anders wezen, Zij zijn niet verlicht: Zij missen in hun zeden, En ook in hun plicht. [pagina 211] [p. 211] 3. Zij kunnen niet bevatten, De oorzaak waarom wij, 't Geheim voor hun verzwijgen, Van de Metz'laarij. 't Moet wis ten kwaade weezen; Dit staat bij hun pal: Om dat wij 't verbergen, Voor 't oog van 't heeläl. 4. Maar zeg mij eens Profaanen, Wijl gij 't niet bevat, Moet 't daarom kwaad behelzen? Gij dwaalt van het pad! Zoud 't dan Misdadig wezen, Om dat wij het nu, Geheim steeds willen houden, En 't verberg voor u? 5. Kom! laat die Gekken loopen, Hun brein is ontstelt: 'k Wedde als zij met ons Werkten, Was hun haat geveld. [pagina 212] [p. 212] Wij zouden hun Verlichten, Tot hun groote vreugd. Hun misslag doen opmerken, En zij zien de Deugd. 6. In de Profaane-Waereld, Mist men zulk een Schat: Wij die alleen bezitten; Niemand die ooit had. Wij houden haar in waarde, Als een puik Juweel, Wijl ze aan Vrijmetzelaaten, Hunne zinnen streel'. 7. Ik wil dan vrolijk wezen, Wat men van ons denkt, En mijn Elize minnen, Die haar hart mijn schenkt. Wat kan ik meerder wenschen, In deez' schoone staat? Ik leef naar mijn genoegen, Met een blijd gelaat. Vorige Volgende