Gezangen der vrije-metzelaaren Joos Verschuere Reynvaan Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gezangen der vrije-metzelaaren van Joos Verschuere Reynvaan uit 1799. Accolades verspreid over meerdere regels kunnen in deze digitale versie niet weergegeven worden. Daarom wordt de accolade hier op iedere regel herhaald. p. 219: de drukfeilen zijn in deze digitale versie doorgevoerd in de lopende tekst. De opgave ervan is verplaatst naar dit colofon. 2 220 vers012geza01_01 DBNL-TEI 1 2011 dbnl DSOLmetadata:yes exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: 4 M 50, via Early Dutch Books Online Joos Verschuere Reynvaan, Gezangen der vrije-metzelaaren. J.I. Corbelijn, Vlissingen 1799 Wijze van coderen: standaard Nederlands Gezangen der vrije-metzelaaren Joos Verschuere Reynvaan Gezangen der vrije-metzelaaren Joos Verschuere Reynvaan 2011-10-07 SG colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Joos Verschuere Reynvaan, Gezangen der vrije-metzelaaren. J.I. Corbelijn, Vlissingen 1799 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/vers012geza01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==I==} {>>pagina-aanduiding<<} GEZANGEN DER VRIJE-METZELAAREN, VAN DEN BROEDER J. VERSCHEURE REYNVAAN. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} te VLISSINGEN, bij J.I. CORBELIJN. MDCCXCIX. {==III==} {>>pagina-aanduiding<<} Opdragt Aan de eerwaarde Loge l'astre de l'orient, en deszelfs veel geachte Leden! Mijn hart gevoelig aangedaan over zoo veele blijken van Vriendschap, door mijne moeder Loge l'astre de l'orient en deszelfs waarde Leden, aan mijn beweezen; zoude zich geheel ondankbaar maaken, indien ik deeze, door mijn nieuw vervaardigde Gezangen, aan een ander dan aan haar, en derzelver Leden opdroeg. Neen! in stede van dien, voele ik mijn met dankbaarheid daar voor gedrongen. Ontfang dan hetzelve van mij, met die toegenegenheid, waar mede ik het aan U opdraage, en bedekt in gunst, met den Truffel der Liefde, het gebrekkige 't geen in dit Werkje, mogelijk mogte aangetroffen worden: geen voordeelen daar mede door mijn beoogt, maar enkelijk de liefde voor deeze onze uitmuntende Kunst, de drijveeren van mijnen ijver geweest zijnde. {==IV==} {>>pagina-aanduiding<<} d'Opperbouwmeester verciere U met Schoonheid, ten einde dit Tempelgebouw met Luister praale. Hij wil U Sterkte geeven om met onderlinge kracht, ieder in zijnen Rang, Kring en Post, deezen Tempel te onderschraagen. Hij geeve U veel van zijne Wijsheid, om deeze Kunst na zijne voortreffelijkheid uitteoeffenen en te bestieren. Hij kroone U met de uitgelezenste Zegeningen, en doe dit Gebouw opwasschen tot dusdanigen Volmaaktheid en Luister, dat deszelfs weerga niet gevonden worde, over de gantsche oppervlakte der aarde. Dit zijn d'oprechte Wenschen van uwen Broeder. J. VERSCHUERE REIJNVAAN. Vlissingen, den 24 Junij 1799. {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Gezangen der vrije-metzelaaren. Ter eere van de vertegen woordigers van 's lands-departementaal- en stadsbestuur. Op het Air van Nina. 1. Komt Broeders! zingen wij 's Lands Vaderen ter eere! Dat zij met wijs beleid bestuuren 't roer van Staat! Dit strekke tot ons heil, terwijl 't hun roem vermeere; Dat elk van hun ons zij en blijve een Toeverlaat! 2. Cij helpt de Staatshulk door voorzigtigheid bestuuren; Door u is 't dat Merkuur, 't Goud in de Schatkist draagt; Uw zorg poogt d' Ambagtsman tot ijver aan te vuuren, Terwijl gij Weeuw en Wees door uwen bijstand schraagt. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Gij doet door uw beleid, de Koopvaardij steeds groeijen, Ten nut van ieder een, waardoor ge ons hart verblijdt; De rijke Zeevaart doet ge ook weelig bij ons bloeijen, Zoo verr' zich 't geurig Oost van goudrijk Westen scheidt. 4. De milde voorspoed blijve u duurzaam wedervaaren; En de Opperbouwheer zij met u in uw Bestuur. Hij hoede ons Vaderland voor rampspoed en gevaaren: Het worde door zijn hand beveiligd op den duur. 5. Dat leed noch ongeval u immer mogen krenken! Dat u de Wijsheid steeds door haaren geest besproei'! De Sterkte en Schoonheid u in ruime maat beschenken! - Het gaa u altijd wel, het zij het ebbe of vloei! - {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Ter eere van den hoogverlichten, hoogachtbaaren grootmeester nationaal; benevens den zeerverlichten, zeerachtbaaren gedeputeerden meester. Wijze: Il faut attendre avec patience. 1. U wijden wij dees dankb're zangen, ò Groote Lichten onzer kunst! Die Neêrlands Loges doet erlangen Zoo veele weldaân door uw gunst! Gelijk de Zon door haare straalen Het aardrijk koestert en verlicht, Zóó zien we een glans van u afdaalen, Waar alle duisternis voor zwigt. 2. Op u is aller oog geslaagen; - Gij zijt ons Heil - een Toeverlaat! ô Groote Zon! elks welbehagen, Gij zijt onze eer en agting waard'! Gij zijt de Bron van vrede en vreugde, Die de Ondeugd kluistert aan een' band; De Deugd, die steeds uw ziel verheugde, Wordt door u in ons hart geplant. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Blijf, blijf, tot heil der Metzelaaren, Ons lang verlichten door uw' glans; Met Sterkte en Schoonheid ons bestraalen, En Wijsheid van uw' glorie-trans! - Ja! blijf het leven van ons leven; 't Juweel der Vrijë-Metz'laarij; Door d'Opperbouwheer ons gegeven; Wiens oog elk wenscht dat op u zij! 4. 't Is door 't Kanon dat wij hun moeten, Gelaén met Sterkkruid, in dit uur, Door Driemaal drie ten plegtigst groeten, Hand aan 't geweer! hoog! aan! geeft vuur! Koom, laaten we onze blijdschap paaren, Met keur - Muzijk; maakt blijd geluid; Verzelt met uwe stem de Snaaren, De Clarinet, Hoho en Fluit. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} A l'honneur du Vénérable, Sur l'Air de Triomphez tendre Alcindor. 1. Célébrons nos doux plaisirs, Et la santé du Vénérable: Qu'il soit dans tous nos loisirs, l'Unique objet de nos plus vifs désirs. Pour ce digne Maître, Nous-ferons paroître, Ici tour-à-tour, Le respect, l'amour. Que nos Freres sur la Lire, Lui chantent ce qu'il inspire. 2. Par le feu de ce Canon, Chacun par troisfois trois s'empresse, De souhaiter en Maçon, Honneur et Gloire à notre salomon. Pour que notre vie, Excite l'envie, {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Pour que notre coeur, Goûte le bonheur, Cherchons ce qui peut lui plaire, C'est le vrai bien sur la terre. 3. Célébrons nos doux plaisirs, Et la santé du Vénérable: Qu'il soit dans tous nos loisirs, l'Unique objet de nos plus vifs désirs. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Ter eere van den Venerable Meester. (Vertaaling van het nevensstaande.) Op de voorgaande Wijs. 1. Brengen wij nu in dit uur, Een dankbaar hart den Achtb'ren Meester: Zoo zij Hij ons op den duur, Een trouw Beschermer vol van edel vuur. Voor dien hoog Achtbaaren, Wij ons thans verklaaren: Eerd Hem dan altijd, Met veel liefde en vlijt. Wil met Harp en Fluit en Monden, Nu alöm zijn roem verkonden. 2. Door het Vuur van ons Kanon, En 't Driemaal drie der Metzelaaren, Zij onz' Bede voor deez' zon: Lang leve dan, onz' dierb're salomon! {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Daar men onze Werken, Wil ten kwaade merken, Smaakt ons zuiver hart, Vreugde zonder smart! Houden wij Hem maar in waarde, 't Is het wezenlijkst op aarde. 3. Brengen wij dan in dit uur, Een dankbaar hart den Achtb'ren Meester: Zoo zij Hij ons op den duur, Een trouw Beschermer vol van edel vuur. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} De groote zon der vrijmetzelaaren, ons veel geächt en hoogschijnend licht. Wijze: Je le compare avec Louise. 1. ô Groote zon! doe op ons daalen, Uw helder Licht, wil ons bestraalen Met uwen Glans, vol Majesteit! Verlicht ons door uw heerlijkheid! Dat ons die zon steeds blijft beschijnen, En haare straalen nooit verdwijnen; Maar haar Glans } Doe den Trans } Van 't Oosten, als de goude Auroor, } bis. Verlichten, vol van rijken gloor. } 2. ô Dat wij aan die zon behaagen, En vrolijk trachten onze dagen Te slijten in haar koest'rend Licht, Dat ons steeds leidt tot onzen pligt: Geen heller Licht kon aan de kimmen, Van 't Maçonnique wezen glimmen: Waar haar gloed, } Zich op doet, } Vertoont zij aan den hemelboog, } bis. Een schoonheid, luisterrijk voor 't oog. } {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Die zon kan wijze lessen geeven, Waar naar wij allen moeten leeven, En onze gansche levenstijd, Inrichten met een noesten vlijt: Die zon is nuttig voor ons allen: Om 't even ook in wat gevallen 't Immer zij; } In deez' rij, } Licht zij tot in den duist'ren nacht, } bis. Op dat elk een zijn pligt betracht. } 4. Koom, zingen wij die zon ter eere! Dat zij ons altijd wijze en leere; ô Edel Licht, zoo rijk en schoon, Dat ons zoo mildlijk schenkt ons loon! Dat wij 't Kanon hierop losbranden, En Hem ter eer doen Offerhanden, Vol van vreugd, } En geneugt; } En klappen wij Driewerf in 't rond, } bis. Bij 't vreugdgejuich met hart en mond. } {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Ter eere der oosterstar: schitterende aan den Maçoniquen Hemeltrans, in vollen luijster. Op het Air van de Koopman van Smirna. 1. Ed'le Star! die in het Oosten, Zich vertoont aan ons gezigt; Wil ons bijstaan en vertroosten, Door uw' Wijsheid, met uw Licht: Wil ons altijd lessen geven, Tot een regél voor ons leven; Onderschraag ons door uw kragt, } bis. En bescherm ons met uw magt, } 2. Doe de Opzieners kragt ervaaren Tot hun Werk zoo eêl, zoo schoon; De Officiers die op u staaren, Schenk hun ook het zelve loon. Wil de Meesters meê verlichten, En bekwaamen tot hun pligten, Metgezel en Leereling, } bis. Geef elk Licht in zijnen kring. } {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Dat wij ons dan allen keeren, Tot dit schoon en helder Licht; En deeze ed'le Star vereeren, Die elk voortwijst tot zijn pligt. Haare straalen zijn vol luister; Zij trekt ons uit 't haak'lijk duister; Doet ons op het pad der deugd, } bis. Wandelen in volle vreugd! } 4. Dit Kanon, ter haarer eere, Losschen wij uit 's herten grond; Dat haar roem altijd vermeere, Wenschen wij uit aller Mond! Laat 't Kanon dan Driemaal zwenken! We eeuwig aan die Star gedenken, Welk uit 't Oosten ons bestraalt, } bis. Tot elks dagen zijn gedaalt. } {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Ter eere der groote zon der Vrijmetzelaars Loge l'astre de l'orient te Vlissingen. Wijze: Quels accents! quels transports! 1. Wat een glans! welk een gloed! vertoont zich in het Oosten! Een zon die ons verlicht, wier lessen ons vertroosten. Waar op wij zeker gaan; die onze schreden rigt Op 't pad dat leid tot deugd en pligt. (bis.) ô Bron van ons geluk! doe op ons nederdaalen Uw' wijsheid, trouw en deugd; 'k hoor d' Echo blijd' herhaalen: Lang schijn' die groote zon, zij daale spade neêr; } bis. Maar blijve aan d'Oostertrans der Metz'laarij ter eer! } 2. Deez' groote zon leert ons Geometrique pligten; Den Passer, Winkelhaak, en 't Waterpas te rigten; Het Schootsvel aan te doen; te draagen naar den eisch; Den Steen te slaan; zij maakt ons wijs. (bis.) Wat zijn haar Wetten schoon! het richtsnoer van ons leeven; Een heldre haak voor elk om rustig naar te streeven: Lang schijn' die groote zon, zij daale spade neêr; } bis. Maar blijve aan d' Oostertrans der Metz'laarij ter eer! } {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Wij zien door deeze zon, de gulle Vriendschap bloeiën; Deez' Rijksvorstin doet Zij bij ons ten toppunt groeiën; Astrea op haar beê, zond Haar tot ons op de aard'; Wij lieven haar, Zij is ons waard. (bis.) Gij zon van ons geluk! aan ons kunt Gij behaagen! Gij zijt ons aller vreugd! wij wenschen alle dagen: Lang schijn' die groote zon, zij daale spade neêr; } bis. Maar blijve aan d' Oostertrans der Metz'laarij ter eer! } 4. Door 't heilig vreugd getal, van Driemaal drie, besluiten Wij dit van ganscher hart; niets kan die vreugde stuiten: Wij lossen het Kanon, in onzer Broed'ren rij. Ter eer' der Zon der Metz'laarij. (bis.) Met vrolijk handgeklap zal ieder dit gedenken; Wij allen roepen uit: niets moet Haar voorspoed krenken! Lang schijn' die groote zon, zij daale spade neêr; } bis. Maar blijve aan d' Oostertrans der Metz'laarij ter eer! } {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} De opzienders aan den venerabele meester: met het antwoord van den venerabelen meester, aan de opzienders. Wijze: Un Militaire doit avoir trompette et tambour. 1. ô Achtb're Meester verhoort deez' beê met goedgunstigheid; Uwe Opzienders van deeze Tempel kooren, Doen een Bede u welmeenend toegeweid, Waartoe, verzoeken zij, eerbiedig, Hun te hooren. Wijze: Dans le Coeur d'une cruelle. 2. Wij van het West uw 's Tempels, Begroeten 't Oosterlicht, En aan de voet des drempels, Volbrengen we enzén pligt. Dat lang dit Licht moog schijnen, Wenscht elk bij zijne groet! 't Moet niet dan spa verdwijnen, In 't Westen van den vloed. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. ô Licht! blijft ons verlichten Met uwen Luisterglans, En leer ons onze pligten Van uwen Glorietrans: Zoo slijten we onze dagen, Bestuurd door waare Deugd, In streelend welbehagen, Bij ongestoorde vreugd. 4. Nooit kon 'er aan de Kimmen, Van 't Maçonijk bestaan, Als dat men nu ziet glimmen, Een schoner Licht opgaan! Dat Schoonheid u blijv' ciere! De Sterkte u schraag' met kracht! En Wijsheid u bestiere! Dit worde aan u volbragt! {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord van den Venerable Meester. Op dezelfde Wijs. 1. Wijz' Hoeders van l'Astre de l'Orient, ons aller vreugd, Dien aan deeze onze Tempel toebehooren; Uw' bede heeft mijn hart op 't hoogst' verheugd, Daar zij is aangehoort in deze Tempelkooren. Op dezelfde Wijs. 2. Van 't Oosten deezes Tempels, Doe ik een wedergroet; Gij klomt langs deeze drempels Tot uwen Post vol moed: Blijv' daarin trouw verkeeren, Met wijs en kloek beleid, Zoo ziet ge uw' roem vermeeren, Door Oost en West verbreid. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Ik dank u, waarde Broeders! Voor uwe zegengroet, En wensch u, trouwe Hoeders, Dat u steeds heil ontmoet! Dat 's Bouwheers hand mag geeven, U veel van zijn verstand, En leide u door dit leeven, Aan zijne vaderhand! 4. Helpt Broeders hun begroeten; Deez' Post is van gewigt; Leer hier uit hoe wij moeten, Voldoen aan onzen pligt. Het Driemaal drie laat zwenken, Ter hunner eere in 't rond; Daar wij hun deugd gedenken, En nu en 't allenstond. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Den venerable meester aan de opzienders; met het antwoord van de opzienders aan den venerable meester. Wijze: Oui noir; mais pas si Diable. 1. Opzienders van deez' Tempel, Vol kunde en wijs beleid; Gij, Leeraars! aan den Drempel, Om op te treên met vlijt! Om op, om op te treên met vlijt! In 't aanzien van de zon, Leert ge in de volle bron, Van wijsheid zich te baden; Het leven te verzaden, Door Deugden wel beraden: Hoe door de Vriendschapsband, Houd stand, houd stand; 't Dierbaare, 't dierbaare Vaderland. (bis.) 2. Ga voort in uwe werken, Gelijk de Opzienders past; Niets stelt uw' ijver perken, {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} 'k weet, niets, is u tot last. 'k Weet, niets, 'k weet, niets, is u tot last. Het is uw' vreugde en lust; Gij zoekt daarin uw' rust: 't Is 't leven van uw leven; Daar toe hebt ge u begeven, Door waare Deugd gedreven. Gij weet, door Vriendschapsband, Houd stand, houd stand, 't Dierbaare, 't dierbaare Vaderland. (bis.) 3. Dat Wijsheid bij u woone, En Sterkte bij u zij, Dat Schoonheid u bekroone; Dit Drietal blijve u bij! Dit Drie-, dit Drietal blijve u bij! Wij zullen dit Kanon, Geladen uit deez' Ton, Aflossen 't uwer eere; Dat 't daarna Driemaal keere; Dat steeds uw' roem vermeere; Door waare Vriendschapsband, Houd stand, houd stand, 't Dierbaare, 't dierbaare Vaderland. (bis.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} Het antwoord van de Opzienders. Op dezelfde Wijs. 1. Nu lustig opgezongen: Dank zij onz' salomon! U looven alle tongen; ô! Volglansrijke zon! ô! vol, ô! volglansrijke zon! Dat van uwe Oostertrans, Met schitterenden glans, Uw' Wijsheid op ons daale, En Gij ons telken maale, Uw' Lessen schoon herhaale: Op dat door Vriendschapsband, Houd stand, houd stand, 't Dierbaare, 't dierbaare Vaderland. (bis.) 2. Door u is 't dat we aanschouwen, Wiskunstig opgeciert, Veel schoone kunstgebouwen, {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Door 't prachtig Licht bestiert. Door 't prach-, door 't prachtig Licht bestiert. Door uw beleid der kunst, Zien wij Astrea's gunst, In onze Tempelkooren, Op nieuws weêr als herbooren, En vrede aan ons beschooren. Door waare Vriendschapsband, Houd stand, houd stand, 't Dierbaare, 't dierbaare Vaderland. (bis.) 3. Wij voelen ons gedreeven, Tot dank voor uwe vlijt: ô! Leven van ons leven, U zij ons hart gewijd! U zij, u zij ons hart gewijd! Wij lossen dit Kanon, Ter eer' van u, ô zon! En laaten 't Driemaal zwenken; Geen onheil moge u krenken; Wij eeuwig aan u denken: Door waare Vriendschapsband, Houd stand, houd stand, 't Dierbaare, 't dierbaare Vaderland. (bis.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} Ter eere van den ouden venerable meester; met het antwoord van denzelven. Wijze: La lumiere la plus pure. 1. Waarde Broeders, kunstgenooten, Thans vergaderd bij elkaâr, Helpt met mij den roem vergrooten, Van deez' grooten metzelaar. d' Ouden Meester dierbaar te achten, Strekk' ten blijk van dankbaarheid, Hij leerde ons naar wijsheid tragten; Heeft ons tot de Deugd geleid. (bis.) 2. Hij gedroeg zich in zijn wandel, Altijd need'rig en opregt; Wijsheid was in zijnen handel, Trouw en Deugd was zaamgehegt. {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} Door u is het dat wij groeijen, Tot het toppunt dezer kunst; Gij deedt tot dus verr' haar bloeijen; Schonkt ons altijd uwe gunst. (bis.) 3. Gij, ô, wellust van ons leven! 't Zout der ed'le Metz'larij; Wil ons nimmer- meer begeeven, Zij, en blijve ons altijd bij. Wijsheid moet nooit van u wijken! Zo leefd ge in gewenschten staat, Sterkte doe zich aan u blijken! Schoonheid zij u tot cieraad. (bis.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord van den ouden Venerable Meester. Op dezelfde Wijs. 1. Gij, ô wellust! van mijn leven, Mijne blijdschap, mijne vreugd; 'k Wil volkomen me aan u geven; Gij hebt steeds mijn ziel verheugd! Altijd laagt ge mij aan 't harte, 'k Heb u als mijn zelv' bemind; Uw verdriet deed me innig smarte, Altijd waren we eensgezind. (bis.) 2. 'k Heb, zoo veel in mijn vermogen. Was, besteed ter uwer nut; Zoo mijn kragten het gedoogen, 'k Wil u noch zijn tot een stut. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} Altijd zal ik aan u denken, Met een toegenegen Hart. Niets moet u op Aarde krenken! Leeft gelukkig zonder Smart! 3. Dat deez' Broederschap steeds groeije, Tot het toppunt van geluk: Eeuwig moet zij weelig bloeije; Nimmer treft haar ramp of druk! Wijsheid zij deez' Tempelrijen! Sterkte, Schoonheid, zij haar deel! Zoo, zoo mogen we ons verblijën, Wijl ons, 's Bouwheers gunste streel'. (bis.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Den venerable meester aan de broeders visiteurs; met het antwoord van de broeders visiteurs aan den venerable meester. Wijze: Pauvre Jacque quand je suis près de toi. 1. Waarde Broeders, die ons op deezen tijd, Opregt komt uwe Vriendschap schenken; Ons hart gevoelt hier door zich zeer verblijd, En zullen altijd daar aan denken. (bis.) 2. Ed'le Vriendschap, deugdrijke Hemelmaagd! Op aarde neergedaald van boven, Gij hebt altijd van ouds aan ons behaagd, Wij zullen eeuwiglijk u looven. 3. Geen Vriendschap is zoo eêl en trouw van aart, Zoo deugdenrijk in haaren wandel; Zij is opregt, mint de eendragt en bewaart Die haar bemint, voor slinkschen handel. (bis.) {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. Wij draagen daarom 't Schootsvel haar ter eer', Wat de Profaanen op ons smaalen, En minnen deez' Hemelschoone te meer, Die u ter Tempel binnen haalen. 5. Deez' Rijksvorstin kroone u met lauwerblaân! Dat Wijsheid, Schoonheid, u vercieren! En de Opperbouwheer gord' met Sterkte u aan, Om de ed'le Metz'larij te vieren. (bis.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord van de broeders Visiteurs. Op dezelfde Wijs. 1. Wij voelen ons tot dank steeds aangespoord; Een edel vuur doorkruipt onze ad'ren; Uw werken hebben ons het hart bekoort, Gebouwd op die van onze Vad'ren. (bis.) 2. Wij zullen aan deez' Vriendschap te aller tijd, Met toegenegen harten denken; Ten uwen dienst ook altijd zijn bereid; Deez' Broederschap onz' Vriendschap schenken. 3. Wij zullen ook tot onzent weêrgekeerd, Van uwe gulheid kennis geeven; Hoe dag aan dag deez' Broederschap vermeert; Gelukkig die met u mag leeven. (bis.) {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. Volmaakte Broederschap is tot u eer', Zoo vriend'lijk, hier ten top gereezen; Gelukkige Broeders! ik min u meer Dan ooit, uw lof is nooit volpreezen. 5. Dat Schoonheid u verciere meer en meer; En voorspoed op u blijve wagten, Wijsheid en Sterkte, omring u keer op keer; Door Driemaal drie, wij dit bekragten. (bis.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Den venerable meester aan de officieren; met het antwoord van de officiener aan den venerable meester. Wijze: Van de Marsch d'Huron, of Portez volez legers Zephirs. 1. Officieren van ed'le vlijt. Het cieraad dezer Tempel-Chooren: (bis.) Uw werken kunnen 't Hart bekooren, Daar die zijn vol van Wijsbeleid, (van Wijsbeleid.) Uw ijver in uw' Post blijv' duuren! (bis.) Draag u als Mannen van veel Magt; En schraag met mij deez' Tempelmuuren, Grootmoediglijk in volle kragt. (in volle kragt.) 2. De teekenen der Veldbanier, Zijn 't deel van deeze fiere Helden. (bis.) Wiers kunde en deugd niet zijn te melden. Vol ed'len moed, dapper en fier. (dapper en fier.) {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Uw welgeschikte bezigheden, (bis.) Vercieren 't Hoofd met Lauwerblaân: Gij wilt u in mijn dienst besteden, Welaan, geen roem kan u ontgaan. (kan u ontgaan.) 3. 'k Zal dit Kanon met goed beleid, Afbranden van deez' Tempelmuuren, (bis.) Gelaaden vol van sterke Vuuren, Ter uwer eer en dapperheid, (en dapperheid.) Laat na het Bulderen der Kartouwen, Dien Driemaal zwenken in deez' Zaal, En wij den Tempel doen nabouwen, Van 't Handgeklap door het Driemaal, (door het Driemaal.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord van de officieren. Op dezelfde Wijs. 1. Laat West- en Noorder-Batterij, Met Sterk-kruid het Kanon ontbrande, (bis.) Ter eere deezer Offerhande; Komt Broeders! helpt dan vlijtig mij, (dan vlijtig mij.) Dat wij deez' Batterij afvuuren, Als Officieren van beleid, En ordenlijk het Vuur bestuuren, Vol ed'le moed en dapperheid. (en dapperheid.) 2. Wij brengen de Achtb'ren in dit uur, Van onze sterke en trotsche Wallen, (bis.) Ter dankbaarheid, mogt 't Hem gevallen, Het Driemaal drie geloste Vuur. (geloste Vuur.) Dat de Opperbouwheer zijne straalen, In volle maate, keer op keer, In rijke gunst op u doen daalen: Ja! Hij verlichte u meer en meer, (u meer en meer.) {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Dat we onder uwe Veldbanier, Nog lange Jaaren mogen dienen, (bis.) En plukken veele Krijgslauwrieren, Gezongen op onze ed'le Lier. (onze ed'le Lier.) Dat in en uit deez' Tempelmuuren, Uw glorie daân en groote Naam, Van Eeuw tot Eeuw bestendig duuren, Voortrollen op wieken der faam. (wieken der faam.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} Den venerable meester aan de meesters; met het antwoord van de meesters aan den venerable meester. Wijze: Il pleut il pleut Bergere. 1. Meesters die uwe werken, Bestendig gaade slaat; Niets stelt uwe aandagt perken, Terwijl u niets ontgaat. Op welk een toon en klanken, Daar ge uitmant in beleid, Zal ik u kunnen danken, Voor uwe trouw en vlijd? 2. Ga voort in uwen ijver, Gelijk den Meesters past; Draagt uwen post met nijver, In onderlingen last: {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Helpt voords den Tempel bouwen In eenen ed'len trant; Ik stel mijn gantsch betrouwen, Op 't werk van uwe hand. 3. Uw' zugt is zeer te prijzen, Daar ze aanwast meer en meer; Uw doet ten toppunt rijzen Van aanzien roem en eer: Dit zij mijn harte bede, En mijner hoogste vreugd; Komt Broeders! wenscht dit mede, En weest met mij verheugd. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord van de Meesters. Op dezelfde Wijs. 1. Wij danken voor 't vertrouwen 't Geen de Achtb'ren in ons stelt; Niets zal ons ook weerhouden Van 't geene Gij ons meldt: Wij hoopen onze pligten Te doen als Meesters past, En 't werk te doen verrigten, Door onderlingen last. 2. Dat we ons door de Oosterstraalen, Met Wijsheid zien verlicht! Doet deeze Tempel praalen, Met Schoonheid voor 't gezicht! De Sterkte die we ontfangen, Komt van uw' Glorieglans; Gij doet ons die erlangen, Reikze ons van uwen trans. {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Uw Deugden zijn tot eere, In duurzaamheid tot lof. Dat steeds uw' roem vermeere, Tot aan het Starrenhof! Wij doen 't Kanon losbranden Door 't Driemaal drie; ten loon Van Metz'laars offerhanden, Draagt ge eeuwig de eerekroon! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} Den achtbere meester aan de metgezellen en leerelingen; met het antwoord van de metgezellen en leerelingen aan den achtbere meester. Wijze: Dieu d'amour. 1. Dat ge altijd Zij bereid, Tot deeze ed'le bezigheden, Wil uw' tijd besteden Der Metz'larij gewijd: Zij kan de zinnen streelen, Staat voor alle onheil pal; Zal Wijsheid mededeelen; Ze is 't wonder van 't heeläl. 2. Dit juweel, Word' geheel, Mijn' getrouwe en braave lieden, Die het Werk niet vlieden, {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Eens voor uw' loon ten deel. Door vlijt, in deezen Tempel, Komt men tot de eerekroon; Wij klommen van den drempel, Ook op tot deezen Throon. 3. Keer op keer, Worde u meer, Wijsheid tot het werk gegeeven, Met Sterkte van 't leeven, Door den Opperbouwheer. Dat Schoonheid zich ontdekke, In dit Tempelgebouw; Op dat het dus verstrekke, Tot roem van die 't aanschouw'. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord van de Metgezellen en Leerelingen. Op dezelfde Wijs. 1. Wie zou niet Met een Lied, En met welgemeende klanken, d' Achtb'ren Meester danken, Die 't Werk in gunst aanziet? Wij willen 't werk verrigten, Onder uw oogenschijn, En volgends onze pligten, Volstandig werkzaam zijn. 2. Vol van vlijt, 't Allentijd, Als getrouwe Werklieden, Kan men ons gebieden, Tot 't Werk zijn wij bereid. {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Eertijds was 't voor ons duister, Zagen daarna het Licht: Mogt eens een meerder luister, Voordoen aan ons gezigt! 3. Door uw' magt, Moet de Kragt, Tot onz' pligten zijn gegeeven, Op dat in dit leeven, Een ieder 't werk betragt. Wijsheid worde ons geschonken, Om deezen Tempel, meer Met Schoonheid te doen pronken: Geeft dit, Opperhouwheer! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan eenen nieuw aangenomen broeder, of broeders; met deszelfs antwoord. Op de Hornpijp van Hendel, of Ah! Maman que je l'ai échapeé belle. 1. * Nieuwe Broeder wil nu haaken, Naar genoegen dat wij smaaken; Zoek ook daartoe te geraaken; Besteed uw tijd, In deeze kunst met alle vlijt. 2. Nu dat u het licht vermoogen, Zij gescherken aan uwe oogen, Wees van blijdschap opgetoogen; Daar gij waard blind, Ziet gij nu klaar, zijt onze vrind. {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Dat men u zal toebetrouwen, Door den tijd u zelfs ontvouwen, Waarop we onze Werken bouwen, Moet ge altoos, dat Geheim bewaaren, als een Schat. 4. Wees voorzigtig in uw daaden, In uw woorden - schuuw de kwaaden; Laat door Kundigen u raaden: Dat geen Profaan Door u, ons Werk kan gadeslaan. 5. Wil 't Geheim getrouw bewaaren, Van de Vrije-Metzelaaren; Maak u in deez' Kunst ervaaren: In uwen loop Des levens, stelt op haar uw' hoop. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord van eenen nieuwen Broeder. Op dezelfde Wijs. 1. Broeders! wil van mij verwagten, Naarstigheid, in het betrachten, Van dit Werk, zoo edel te achten: Wie zou zijn' tijd, Niet graag daarin besteên met vlijt? 2. Eertijds dwaalde ik om in 't duister; Thans ontrukt de boeie en kluister, Der Profaanen valschen luister, Zie 'k mijnen plicht Door het helderschijnend Licht. 3. Nu de Schellen van mijne oogen Vallen, zie ik het vermoogen Deezer Kunst; 'k heb mededoogen Met die nog blind, Ommedoolen als een kind. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. Aan mij kunt gij vrij verklaaren, 't Diep Gebeim der Metzelaaren; Nooit zal ik dat openbaaren: Mijn zuiv're trouw, Gaf nooit stof tot naberouw. 5. Dat niet één van deeze Leden, Worde ontijdig afgesneeden; Maar lang leev', vernoegd, te vreden, Tot heil der Kunst, En die deelt in uwe gunst. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord van de nieuwe Broeders. Op dezelfde Wijs. 1. Broeders wil van ons verwagten, Naarstigheid in het betrachten, Van dit Werk, zoo edel te achten: Wie zou zijn tijd, Niet graag daarin besteên met vlijt. 2. Eertijds dwaalde we om in 't duister; Thans ontrukt de boeie en kluister, Der Profaanen valschen luister, Zien we onzen plicht, Door het helderschijnend Licht. 3. Nu de schellen van onze oogen Vallen, zien we uw kunstvermogen, En wij oef'nen mededoogen Met die nog blind, Ommedoolen als een kind. {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. Veilig kunt ge aan ons verklaaren, 't Diep Geheim der Metzelaaren; Geen van ons zal 't openbaaren: Onz' zuivre trouw, Gaf nooit stof tot naberouw. 5. Dat niet één van deeze Leden, Worde ontijdig, afgesneeden, Maar lang leev', vernoegd, te vreden, Tot heil der Kunst, En die deelt in uwe gunst. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} Gezang, ter eere van de broeders verspreid over de oppervlakte der aarde; benevens die in verdrukking of armoede zugten. Wijze: Vivent les fillettes. 1. Zingt ter eer' der Broeders, Die steeds zijn verspreid, Over de oppervlakte, Der Aard' wijt en zijd. 2. Dat hun Licht blijft scheinen, In haar volle kragt, En haar roem mag duuren, Tot het Nageslagt. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Wil ook liefd'rijk denken, Met een teder Hart, Aan onze arme Broeders, Die 't Fortuin benart. 4. Wil hun ondersteunen, Door mildadigheid, En hun nood verzagten, Op deez' vreugde tijd. 5. Beter is 't te geeven, Uit uw overvloed, Dan wel dat we ontfangen, Door onz' tegenspoed. 6. Wil dan 't Hart ontsluiten! Geef mildadiglijk! Gij legt 't maar op woeker! 't Maakt u Arm of Rijk. {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} 7. 't Is een van de Deugden, Van een Metzelaar; Door de Wet gebooden, Aan de Broederschaar'. 8. Nimmer kan men wezen, Een goed, waardig Lid, Zonder ge in uw Harte, Deeze Deugd bezit. 9. De Opperbouwheer hoede, Ons voor bittere nood: Hij wil ons beschermen, Tot aan 't Graf en Dood. 10. Wil hun blijd' toewenschen, Een volmaakten staat: Dat ze eens zijn gezegent, In een' volle maat. {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} 11. t' Eere van deez' Broeders, Doet met Vrolijkheid, Het Kanon bestuuren, Met een goed beleid. 12. 't Driemaaldrie doet zwaaijen Opregt en in 't rond: Wij aan hun gedenken, Nu, en 't aller stond. 13. Zing ter eer' der Broeders, Die steeds zijn Verspreid, Over de Oppervlakte Van de Aard', wijd en zijd. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Ter eere der zusters Maçonnes. Wijze: Cueillon la Rose. 1. Chorus. Volmaakte Schoone, U zij ons Hart geweid: Cuiellons la Rose Maak ons verblijd. Alleen. Gij kunne die ons dierbaar is, Wij lossen ter gedagtenis, Dit stuk Kanon, Uit deze Ton, Geladen, t' uwer eere. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Chorus. Volmaakte enz. Alleen. Wij minnen u, wat dat m' ook denkt Van ons, ons edel Hart dat schenkt U onze Min; Wil eens van zin, Met een Vrijmetz'laar leeven. 3. Chorus. Volmaakte enz. Alleen. Geef hem uw voorkeur als gij mint! Gij vind in hem een trouwe Vrind! Mint geen Profaan: Want die begaan, Veel ongeregeltheden. 4. Chorus. Volmaakte enz. {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} Alleen. Wij zijn uw' Liefde en achting waard! Onz' Min u altijd vreugde baart! Geen Metz'laars Vrouw, Had ooit berouw, Te zijn aan hem verbonden. 5. Chorus. Volmaakte enz. Alleen. Als hij u dan om 't Jawoord vrijd, Zoo neemt bem in zijn besten tijd: Hij zal u zagt, Met Meesters kragt, Door Driemaal-drie verlichten. 6. Chorus. Volmaakte enz. Alleen. Zoo ziet g' eerlang dat uw Geslagt, Verrijkt word door des Meesters kragt: {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat hij u kroon', Met Loeftens schoon, Der ed'le Metzelaaren 7. Chorus. Volmaakte enz. Alleen. Wij wenschen u een goeden Nacht! Ons werk is haast ten eind' gebragt! Naar huis gaan wij Vernoegd en blij: Slaap tot den frisschen Morgen. Chorus. Volmaakte schoonen, U zij ons Hart geweid: Schenk ons ook 't uwe, Maakt ons verblijd. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} Een andere ter eere der zusters Maçonnes. Op de voorgaande Wijs. 1. Mijn waarde Broeders, Wees op deez' dag verheugd; Wil vrolijk weezen, Verg'noegd en blijd'. Gij Schoone Kunne ons lief en waard, Dat gij niet in deez' vreugde deeld, En niet met ons, Ter Tempel gaat, Is niet om dat we u haaten. 2. In onze Loges, Word gij te zeerd bemind, Dan te gelooven, Dat men u haat. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} Geen Sterveling die mint zoo teer, Als een Verlichte Metzelaar: Daarom wil nooit Hem schuwen, maar U aan hem overgeeven. 3. Slijt blijde dagen, In de liefd' hem toegeweid, Wil hem niet schuwen, Als hij u mint. Geef hem het Jawoord op zijn tijd. Maak hem gelukkig, zoo gij kunt. Hij blijft getrouw. Tot in den Dood, En zal u nooit verlaaten. 4. Als Onze pligten, In de Loges zijn volbragt. Geef hem dan Kusjes, Ter zijner tijd. Zoo Groeije en Bloeije uw braaf Geslagt. Het worde groot van dag tot dag. Verr' zij als dan, Geweert van u, Alle Onheil en Gevaaren. {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} 5. Alle onze wenschen, Zijn tot Heil van dit Geslagt, De Opperbouwmeester, Blijve daar bij. Dit Pronkjuweel van zijne hand, Dat wij Aanbidden, moet door hem, Beveiligd zijn; Zoo gaat 't hun wel, Tot in de jongste Tijden. 6. Mijn waarde Broeders, Wees op deez' Dag verheugd; Wil vrolijk weezen, Verg'noegd en blijd'. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan de schoone sexe. Wijze: a Vous dirai-je Manon, of De Veersche Meisjes. Lieve Meisjes als gij Mint, Neem een Metz'laar tot uw vrind. Hij kan 't Werk zoo eêl betragten, Boven dat gij kunt verwagten: Hij kan Werken ieder uur, Met veel Kragt en met veel Vuur. Hij kan vergenoegen geven; Bied u al 't vermaak van 't leeven; Daarom lieft hem dan altijd: Want hij Werken kan met vlijd. Nooit zult gij u dat berouwen. Gij word 't Puikje van de Vrouwen. Bij hem is de waare vreugd', Die u Hart en Ziel verheugd. Wederstaat nooit zijn begeeren. Hij zal uwe kragt vermeeren. IJdel is uw' wederstand, Of gij u daar tegen kand. {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} Gij kunt hem doch nimmer haaten: En wat zou het u dan baaten, Dat gij heen zou willen vliên, Als hij komt zijn Liefde aanbiên. Wil hem tederlijk Beminnen. Zet alleen op Hem uw zinnen. Hij is uwe Liefde waard, Die u wederliefde baard. Schuw de Liefde der Profaanen, Ze is gelijk de Zang der Zwaanen Doodelijk en vol gevaar, Zij maar bittre Vrugten baar'. Wil dan uw Vrijmetz'laar minnen, Zoo streelt hij uw Hart en zinnen: Schenk hem Kusjes t' allertijd, Dan zoo leeft gij saam verblijd. Wil voor uw Vrijmetz'laar zwigten! 't Driemaal-drie zal u verlichten! Zwigt voor 't Heilig Drietal nu! Op zijn beurt zwigt hij voor u. Zoo ziet ge ed'le Loeftens groeijen, Die uw Huis en Stam doen bloeijen! Dan roept ge uit vernoegt en blij, Vivat de ed'le Metz'larij! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan de schoone sexe. Wijze: Le Coeur de mon Annette. 1. Kom! Schoonen van deeze Aarde, Schenkt ons uw' wedermin: Wij houden u in waarde; Leeft met ons eens van zin. Ei wel zie daar Wordt gij wel eenig kwaad daarin gewaar? ô Neen Metz'laar: Daar is in 't minst geen kwaad in, dat is klaar! 2. Wil dan een Metz'laar minnen! Heel zijne Minnesmart! Laat u dog overwinnen! Schenkt hem uw teder Hart! Ei wel enz. {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Gij kunt niet beter kiezen, Dan hem voor uwen Vrind: Gij wint, zult niet verliezen, Als gij hem trouw bemind. Ei wel enz. 4. Bij hem vind gij de Liefde, In haare volle kragt, Die teder Harten griefde, Meer als gij van hem wagt. Ei wel enz. 5. Wil hem dan niet weerstreeven! Geef 't Jawoord op zijn tijd, En wil hem Kusjes geven, Zoo maakt gij hem verblijd. Ei wel enz. 6. Kom! gaat met hem aanschouwen, Het Noorden zonder Licht: Daar zult gij in 't vertrouwen, Zien hoe hij 't Werk verrigten. Ei wel enz. {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} 7. Wanneer gij neergebogen, Op 't Altaar zagtjes rust, Zoo zult gij zijn vermogen, Bemerken naar uw' lust. Ei wel enz. 8. Hij zal u zoo Verlichten, Door kragt der Metz'larij, Dat hij u zal verpligten, En beide u steeds verbij. Ei wel enz. 9. Hij zal u door zijn Werken, Verdubbelen in magt, En gij voeld u versterken, Tot heil van u Geslagt. Ei wel enz. 10. Dan zult gij meer begeeren, Van 't edel Werk, dat hij, U wel heeft willen leeren, Roemt dan de Metz'larij! Ei wel enz. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan de schoonen der aarde. Wijze: eene Pergodine. 1 Schoonen uwe Minzaame oogen, Zet ons deugdzaam Hart in brand: Gij hebt ons door uw' vermoogen, Op het naauwst aan u verpand. 2. Schenkt ons ook uw' wederliefde; Mint ons met een teder Hart; Heelt de wond' die 't Hart door griefde: 'k Wil dan wel deez' Minnesmart. {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Gij ziet u door ons behoeden, Op uw' beurt uit dankbaarheid, Meerder dan gij kunt bevroeden: Altijd tot uw' dienst bereid. 4. Kon me ooit trouwer Minnaar vinden, Dan een waaren Metzelaar? Neen! wil u aan hem verbinden; Mint deez' Wiskonst-ijveraar. 5. Dan, om u 't Geheim te ontvouwen Van deez' Kunst, staat ons niet vrij: Dit zou u en ons berouwen; 'k was onwaard de Metz'laarij. 6. 'k Mag u echter onderrigten, Dat hij is een Menschen-Vriend, Die weet ieder te verpligten, En u achting 't hoogst verdient. {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} 7. Altijd vriend'lijk en bescheiden, Leefd hij op dit Waereldrond: De Ondeugd weet hij te bestreiden, Tot zijn laatste levensstond. 8. Warsch van vuijge en Valsche streeken, Trouw aan de ed'le Broederschaar, Zoo te doen gelijk zij spreeken, Is 't bestaan eens Metz'laar. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} Den venerable meester aan de broeders servans; met het antwoord van de broeders servans, aan den venerable meester. Wijze: Goeden Avond mijn zoete Troosje. (Uit het Feest van Kloris en Roosje.) 1. Gaa voord in uwe bezigheden, Met tyd besteeden, In 't bedienen deezer Kunst: Nooit kan u het Profaane leeven, Dat voorregt geeven, Gij trekt hier door onze gunst. Bekleed uw' Post ten allen tijd, Met liefde en bereidwilligheid, Zijt ijverig daartoe bereid. (bis.) {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Deez' dienst zij waardig in te roeme; Dat men vry doeme, De edele Vrijmetz'larij: Men kan hier 't waar' genoegen smaaken; Laat men ons wraaken; Ons gewisse blijfd steeds Vrij. Hier woond de zuivre blanke Deugd; Wij smaaken hier de waare vreugd'; Wij zijn onzondig hier verheugd. (bis.) 3. Dat de Opperbouwbeer u schenk' Kragten, Tot het betragten, Ter volbrenging van uw' pligt. Door Hem word Wijsbeid u geschonken! 't Doe u ontfonken, Tot het geen gij hier verrigt. Doe dezen Tempel door uw' vlijt, Geschiktheid en een goed beleid, Geheel uitmunten door Schoonheid. (bis.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord van de broeders servans. Op dezelfde Wijs. 1. Koom! dat Wij nu met blijde klanken, Hartelijk danken, Onze Meesters in dit uur. Dat wij hun tragten te behaagen, En onze Dagen, IJv'rig te besteên vol Vuur. Geen ed'ler Dienst ooit Sterv'ling had! ô Groot geluk die daarin trad! Wij achten 't als een groote Schat. (bis.) 2. Wis zouden we ons ondankbaar maaken, Geen Vreugde smaaken, Zuimden wij in onzen pligt. Wij willen ijv'rig dienstbaar blijven, Ons Werk bedrijven, Onder 't oog van 't Achtb're Licht. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} Deeze ed'le Kunst is Frank en Vrij, En verre van de Slavernij, Tot roem der Vrije-metz'laarrij. (bis.) 3. Mogt ons dan de Opperbouwheer geeven, De Kragt van 't Leeven, En getrouwheid in deez' Kunst! Mogt de Achtb're Meester ons verlichten Tot onze Plichten, Zoo kreegen wij een ieders gunst! Geen dienst ons nimmer meer geviel; Zij geeft vernoeging aan de Ziel: ô Smart, zoo men ons die onthiel. (bis.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} Op de keten der vrijmetzelaaren. Wijze: l'Age à su borner nos desirs, of Mijn lieve Saartje die altijd, enz. 1. Kom zingen wij nu hand aan hand, Deez' Broederschap ter eere; De Vriendschap zet ons hart in Brand: Deez' Keten die vermeere. Ed'le Vriendschap trouw van aart, Gij aan ons veel Vreugde baart, Wat kan er bij u haalen? } Uit den Hemel neergedaald, } bis. Komt ge u bij ons bepaalen, } Met God'lijk Licht bestraald. } {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Oprechte Vriendschap lagt ons toe; Zij woond in onzen Tempel: Van Deugd en Weldoen nimmer moe, Zet ze op ons doen haar Stempel. Gij volmaakte Hemelmaagd! Wier Deugd aan ons Hart behaagt; Duld dat wij u begroeten, } In 't verblijf waar Heil regeerd: } bis. Gij zult bij ons ontmoeten, } Een Vreugd die niets ontëerd. } 3. Volmaakte Vriendschap houd hier stand, Bij ons Vrijmetzelaaren: De Broederlijke Liefdeband, Verbind ons altegaâren. Dat men ons noem' dwaas of kwaad; 't Deert ons met of men ons haat: Ons kan de Deugd bekooren. } Ons gewisse blijft bevrijd. } bis. In deeze Tempel-Chooren, } Zijn wij vernoegd en blijd'. } {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} Feest-zang. Vry-metzelaars-marsch. Wijze: Gewoone Maçonnique Marsch, of Accourer tous Maçons, bladz. 438 der Lire Maçonne. Weest thans verheugd, En zingt met vreugd, Astrea woont hier om onz' blanke deugd, En zij beschermd ons om dat ze ons bemind, Accourez tous Maçons Daar wij leven eensgezind. Geen schooner dag, Men nimmer zag, Nu men dit Feest zoo vrolijk vieren mag, Vol vreugde in onderlinge liefde en trouw, Dat zij hier haar Zetel bouw: Steeds bevrijd van druk en rouw, {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Zing nu Sint Jan ter eer'! Die vermeer', Onze Vreugde en onze Vriendschap, keer op keer: Hij doet in blijdschap leven, die opregt zijn gunst begeer'. Hij ons verblijd, In de spijt, Van de nijd, Hoe die bijt, t' allen tijd: Hem zij dan ons Hart gewijd. Daar hij ons, nu steeds vergaârt, En vreugde baart, Is hij weder liefde waard. Denkt nu, op deeze stond, Aan 't verbond, Het geene ons te zaam verbind op 't Waereldrond, Dat 't moet bestaan in daaden, niet in woorden van de mond. Dat wij elkaar, In gevaar, Hier en daar, dan bewaar', Dat verklaar', En Hem zij een Steunpilaar. Kom, leefd dan verheugd en blij! Als dit zoo zij: Vivat dan de Metz'laarij! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} Feest-zang. Marsch op het feest van Sint Jan. Wijze: un Matin Brusquement, of Op een bedroefde Dag. 1. Triumph, een Dag van vreugd! Sint Jan doet ons vergaaren. Kom, Broeders weest verheugd; Hij mind ons om onz' blanke deugd. Sint Jan wil zich voor ons verklaaren. ô Welke een blijd' geneugd! Wij zien op deeze Dag, Door Hemelglanzen ons bestraalen: Wij zien op deeze Dag, Een Licht dat nimmer weerga zag. (bis.) {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Koom laat ons hand aan hand, Ons nu op 't naauwst verbinden, Vereend door de Eendragtsband, Tot heil van ons en 't Vaderland: Zoo leven wij te zaam als vrinden, Daar Deugd is in geplant. Sint Jan ons dit gebied. Dat wij 't dan ook nu ondervinden. Sint Jan ons dit gebied: Die ons dan ook met liefde aanziet. (bis.) 3. 't Deerd niet of 't blind gemeen, Ons Werken kan behaagen, En onze bezigheên: Of dat zij naauw lette op onz' sehreên: Wij zullen blijde 't Schootsvel draagen, En leven wel te vreên. Vivat de Metz'laarij! Wij slijten vrolijk onze Dagen! Vivat de Metz'laarij! Wij leven door haar Frank en Vrij. (bis.) {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} Feest-zang. Marsch. Wijze: Bon jour Mademoisel, of De Liereman. 1. Dit is een tijd van vreugd. Kom, laat ons zamen zijn verheugd. Nu ieder met ontzag. Dit Feest weer vieren mag, Op deez' dag. Sint Jan ons aller Hart verblijd, Op deeze dag en vreugde tijd: Hij is ons lief en waard, Wijl hij ons altijd vreugde baard, Op deeze Aard'. {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. ô Ed'le Metz'laarij! Gij doet ons leven Frank en Vrij, Hier blijde bij elkaar, In deeze Broederschaar, Jaar op jaar. Schenk ons uw' gunst en bijstand dan, Altijd, waarde Patroon Sint Jan. Door u en uwe magt, Moet 't Werk met luister zijn volbragt, En uw' kragt. 3. ô Oosterzonne-Licht, Daar al wat duister is voor zwigt! Bestraal ons gunstrijk thans, Van uwe glorie-trans, Met uw' glans. De held're Wester-Starrenhoog, Schiet haaren Glans ook van om hoog Op ons, van 't blaauw azuur, En zij Verlicht ons door haar vuur, Op den duur. 4. ô Star! die bij ons pleit, En ons door 't redenlicht geleid, {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Uw Lessen zijn zeer schoon, En een geschenk der goòn, Van hun Throon. Gij Broeders die ons Harte streelt, En een Bezoek ons mede deelt, Viert met ons de Eendragtsband, Die in ons Hart is ingeplant, Hand aan hand. 5. Gij die de Veld-Banier, En Teekens daar van draagt met zwier, U Offerd deeze Schaar, Hun Hart als Metzelaar Op 't Altaar. Gewijde Schaar die draagt naar eisch, Het Schootsvel op de regte wijs, Wij roemen hoog uw' deugd, Wijl zij altijd ons Hart verheugd, Met veel vreugd. 6. Gij die door uwen vlijt, Den Cubiecq-Steen steeds waardig zijt, Gaa voord in uwe plicht, Zoo geeft me in 't kort aan uw gezigt, Meerder Licht. {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} En gij, die Blind was, maar nu Ziet, En 't zuiver helder Licht geniet, Bewaar 't Geheim altijd: Want dit is u met billijkheid, Opgeleid. 7. Die aan den Ruwensteen; Nog werken moet, zijt wel te vreên, Gij ziet eens door den tijd, U daarvan, door uw' vlijt, Ook bevrijd. Kom, edele Gewijde Schaar, Zijn wij nu vrolijk met elkaar'! Smaakt de Bekoorlijkheên, Van 't ondermaansche hier beneên, Wel te vreên. 8. Kom, laad nu uit deez' Ton, Met Maconicq-Kruit uw Kanon. Doe 't losbrande in deez' Zaal, En 't Offer blijd' betaal', Door 't Driemaal. {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} Feest-zang, wanneer den venerable meester, op Sint Jans dag wederom gecontinuëerd wordt voor 't volgende jaar: met het antwoord van den venerable meester. Wijze: Vous l'ordonner, of Mon honneur dit que je serois coupable. 1. ô Wat geluk, dar de achth're Meester heden, Zoo liefderijk den Throon weer heeft aanvaard. Hij hoorde in gunst onze aller Harten beden; Hij is, en blijve ons altijd duur en waard. 2. Hij doe nog lang ons dit genoegen smaaken; Hij maak ons jaar op jaar hier meê verblijd; Heilrijke dag! wie zou na u niet haaken? Gij zijt een dag, der Vreugde toegewijd. {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Geen beter Meester kon den Throon beklimmen, Bemind, Opregt, vol Deugd, Wijs, Vriendelijk: Deez' groote zon, praalt aan onze Oosterkimmen, Vol luister, aan de goude Auroor gelijk. 4. Verlicht altijd ons door uw' held're straalen; Schiet die op ons van uwen Glorie-Throon; Laat die in volle maate nederdaalen; Zoo krijgen wij uw' Wijsheid tot ons loon. 5. Dat dag aan dag uw' roem ten toppunt klimme, En zich verheffe tot den Starrentrans, Dat droeve tegenheid u nooit begrimme, Maar blijde voorspoed spreide op u haar' glans. 6. Dat Wijsheid over u haar Licht uitbreide, En Sterkte bij u zij in overvloed; Dat Schoonheid over u zich mild versprijde: De Opperbouwmeester zij u eeuwig goed. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord van den venerable meester. Op dezelfde wijze. 1. Ik zie u eensgezind tot mij genegen, 'k Gevoel mij Hart daar over aangedaan; 'k Acht 't een geluk, een wezenlijken zegen; 'k Heb daarom uw verzoek ook toegestaan. 2. Gij hebt op nieuws, mij tot den Throon verheeven: 'k Heb daarna 't oor geleend; vernoegt, bereid, En wil ook graag opregt mijn gantsche leven, Ten uwen dienst besteên, ten allentijd. 3. Ik kenne uw' Deugd, die me altoos zal behaagen; Zij is en blijve steeds uw' vreugde, uw' lust! Dat we allen onzen Post met blijdschap draagen: Dan, 'k kenne uw wil, en ben daar van bewust. {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. Dat wij dan op deez' dag als waare Vrienden, Eendragtiglijk, wijl dit Sint Jan gebiedt, Ons onderling op nieuws aan een verbinden, Opregt, bereid, vol vreugd' verr' van verdriet. 5. De Opperbouwmeester stort zijn zegeningen, In volle maate rijk'lijk op u neêr; Hij wil u ook met Schoonheid mild omringen, En schenkt u Sterkte en Wijsheid meer en meer. 6. Schraagt met mij, door vereende kragt en handen, Deez' Tempel, daar de Deugd geleerd word, die Wij achten! doet 't Kanon hierop losbranden, Door 't heilige getal van Driemaal-drie. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Feest-zang. Wanneer op Sint Jans dag een nieuwe venerable meester verkoren werd, en de voorige zyn post heeft neêr gelegd; met het antwoord van den nieuw verkorenen venerable meester. Wijze: Mon honneur dit que je serois coupable, of, Vous l'ordonner. 1. Op deezen dag, zien wij een nieuw Licht glimmen; Een held're Zon, een Meester die bereid, Volwaardiglijk, den Throon aan de Oosterkimmen, Wel wil bekleen met Wijsheid en beleid. (bis.) Wij zien in hem, de Deugden weer herleven Des Meesters die den Throon voor hem beklom; Hij is, ô vreugde! in Hem ons weêrgegeven; Wij hebben in zijn' plaats deez' wederom. (bis.) {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Dat hij den Throon, met luister blijv' bekleeden Veel Jaaren agter een, tot onzer vreugd, En zijnen tijd der Metz'laarij besteeden, Na zijn bekende trouw, en eer, en deugd. (bis.) Dat wij ons in zijn lang bezit verblijden, En Hij ons van zijn Throon gestaâg verlicht; Ons aan de Deugd bestendig toe blijv' wijden, En ieder leer' volbrengen zijnen pligt. (bis.) 3. Dat de Opperbouwheer u wil Wijsheid geeven; U cier' met Sterkte en u steeds blijv' na bij! Hij kroon u ook met Schoonheid in uw leven, Op dat door u uitmunt deez' Broed'renrij. (bis.) Door Driemaal-drie is 't dat we u hulde bieden, En groeten onzen grooten Salomon; Mag elk van ons zijn wenschen zien geschieden, Dan schein nog lang aan 't Oosten deeze Zon. (bis.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord van den nieuwen venerable meester. Op dezelfde Wijs. 1. Ik voel mijn Hart getroffen door de gunsten, Waar mede gij deez' dag mij overlaad; Mij tot een Hoofd verheft van 't puijk der kunsten, En doed bekleên den Throon op uwen Raad. (bis) Uw' wil alleen doed mij met welbehaagen, Den Post aanvaarden, dien gij mij aanbiedt. Dat 'k uw' goedkeuring steeds ook weg mag draagen, Is 't geen ik wensch, en tragt naar anders niet. (bis.) 2. De achtb're Meester leerde ons naar Wiskunst bouwen; Ik zal van verr' Hem tragten naar te gaan; ô groote man! die mij in waarde houên; Mogt gij als eertijds nog deez' plaats beslaan! (bis.) {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} Bedekt in gunst met den Traffel der liefde, 't Gebrekkigge dat 'k in mijn' Post verrigt, Mijn Feilen, die mij steeds het Hart doorgriefde, Als ik onweetend dwaalde in mijnen pligt! (bis.) 3. Wil mij met uwe kragten onderschraagen; Wees mij tot hulp, nu en ten allentijd, En laaten wij als Broeders zamen draagen, Deez' Tempel dienst met bereidwilligheid. (bis.) Dat Wijsheid, Sterkte en Schoonheid zich bepaale Altijd bij u in 't geene gij verrigt, En ge aan den Maçonijken-Hemel praale Als Starren van een helderschijnend licht. (bis.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Feest-zang, wanneer op Sint Jans dag, de oude venerable meester voor zynen post bedankt, en een ander in zyne plaats verkoren is, met het antwoord van des ouden venerable meester. Wijze: Avec les jeux dans le village. 1. Kom, laaten wij met blijde klanken, Voor zijne zorg, bestuur, en vlijt, Den ouden achtb're Meester danken, Die zijnen Post heeft neêrgeleid. Zijn lessen waren uitgeleezen, Vol kunde, Liefd'rijk, eêl en schoon; Zijn Wijsheid, Deugd, is nooit volprezen, En evenaard aan die der Goôn. (bis.) {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Hij was opregt in zijnen handel, En leide ons op het pad der deugd; Vol wijsbeleid in zijnen wandel, Was Hij ons aller Hart tot vreugd. Hij blijv' bij ons in zegeningen; Zijn roem stijg' tot het Starren hof; Wij, die uit zijnen mond ontvingen De Wijsheid, roemen zijnen lof. (bis.) 3. Dat Sterkte en Schoonheid u vercieren! Dat Wijsheid eeuwig bij u zij! Dat Gij dit Feest nog lang moogt vieren! En de Opperbouwheer blijv' na bij! Geen woorden zijn bekwaam om te uiten, Het geen we u wenschen keer op keer; Dat wij door Driemaal-drie besluiten, 't Kanon aflossend, t' uwer eer'. (bis.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord van den ouden venerable meester. Op dezelfde Wijs. 1. Ik smaakte nimmer, meer genoegen, Dan op deez' dag, en in dit uur; Gij komt u allen tot mijn voegen, Met dankbaarheid voor mijn bestuur. 'k Had langer graag dien Post gedraagen, Dan is te zwaar, vol van gewigt. 'k Ben thans op mijn verzoek ontslaagen; Gij hebt mij op het duurst verpligt. (bis.) 2. Wanneer ik ben te kort geschooten, In deez' verheeve en schoone Kunst, Het heeft mij zelven 't meest verdrooten; Bedek dat liefd'rijk met uw' gunst; {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik wensche aan deeze Broederrijen, Volmaaktheid door de Vriendschapsband; Dat ze in hun werken zich verblijen; Hun Wijsheid groeije hand aan hand. (bis.) 3. Het nieuwe Licht moet lange schijnen, Op deeze Throon in volle glans; 't Moet niet dan spa van daar verdwijnen: Zijn glans blijv' hel aan de Oostertrans! Door Wijsheid moet deez' Tempel bloeijen! De Schoonheid zij haar tot cieraad! Dat Sterkte hem ten top doe groeijen! Ja eeuwig blinkt zijn schoon gelaat! (bis.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} Feest-zang. Ter eere van Sint Jan. Wijze: Chontons l'bijmen. 1 Deez' dag zij aan Sint Jan gewijd; Patroon der Metzelaaren: Die ons van alle zorg bevrijd, Nu wij zijn Feest verjaaren. Wie zou niet vrolijk weezen, Op deeze blijden tijd? Men heeft hier niets te vreezen; Kom broeders weest verblijd. {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Op 't ondermaansche wie 't ook zij, Kan met geen meer behaagen, Dan in de kunst der Metz'larij, Verslijten zijne dagen. Laat ons ter eere zingen, Der koninglijke kunst, En 't heil dat wij ontfingen, Door Sint Jan zijne gunst. 3. Het Driemaal-drie met Handgeklap, Dat men van ons begeere, Word door de gantsche Broederschap, Sint Jan gebragt ter eere. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Feest-zang. Op 't feest van Sint Jan. Wijze: Voilà, voilà la petite Latiere, of Het Melk-Meijsje. 1. Zie daar, zie daar nu de roem aller dagen, } bis. Waar op Sint Jan ons weêr vergaârt. } Deez' dag is bij ons duur en waart, Hij kan ons op het hooget behaagen, Daar hij ons altijd vreugde baart: Wie zou dan na deez' dag niet vraagen? Hij is ons aller toeverlaat. (bis.) {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Zie daar, zie daar nu de roem aller dagen, }(bis.) Waar op Sint Jan ons weêr vergaârt. } Deez' dag aan Sint Jan toegewijd, Doet 't Hart der Broederschap ontbranden, Om wijs te werken op deez' tijd, Aan Broederlijke Vriendschapsbanden; En dat, dat spoort ons aan tot vlijt. (bis.) 3. Zie daar, zie daar nu de roem aller dagen, }(bis.) Waar op Sint Jan ons weêr vergaârt. } Wel aan, dat we op deez' blijden dag, De Vriendschap meer en meer doe bloeijën, Op dat deez' Rij van Broed'ren mag, 't Vrij-Metz'larijschap aan zien groeijën, Ten toppunt dat nooit weêrga zag. (bis.) 4. Zie daar, zie daar nu de roem aller dagen, Waar op Sint Jan ons weêr vergaârt; Wie zou, wie zou na deez' dag niet vragen? Hij is ons aller toeverlaat. {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} Feest-zang. de edele dienst van Sint Jan. Of op de Wijze: Pour un peuple aimable et sensible, Bladz. 120. 1. Laat ieder zijne vreugd' verheffen: }(bis.) Ik zing ter eer' van mijn Patroon. } Hij geeft ons vreugde en rijke loon. Men kan geen beter Dienst bezeffen. ô Dienst van blijdschap en van vreugd'! Gij maakt ons aller Hart verheugd. (bis.) 2. Sint Jan geeft Lessen uitgeleezen. }(bis.) Dit wordt me alleen bij ons gewaar. } Hij minde altijd de Broederschaar, Die Hij van ouds heeft onderweezen, {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} In de ed'le kunst der Metz'laarij, Die ons voor ramp en smart bevrij'. (bis.) 3. Ik wil u al mijn gantsche leven, }(bis.) Beminnen als mijn eelste schat, } Die al wat dierbaar is bevat, En u mijn Hart gulhartig geeven. Ik lieve u met een vrij gemoed, En schat u als mijn beste goed. (bis.) 4. Laat de Profaane-Waereld smaalen, }(bis.) Op 't diep Geheim van onze kunst, } Het deert ons niet, als we uwe gunst Bezitten, en door de Oosterstraalen Ons zien beflonkert met haar glans, En ons verlicht van haaren trans. (bis.) 5. Wij weeten dat de Metz'laarije, }(bis.) Iets schoons, iets luisterijks bevat; } Maar teffens weeten wij ook dat, Zij dit niet weet, die haar bestrije: Dit zij alleen ons toegestaan, En blijfd bedekt voor u Profaan. (bis.) {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} 6. Kom! danken wij Sint Jan nu heden, }(bis.) Voor zijn bescherming en zijn gunst, } Waar mede Hij omringt de kunst, In al haar daân en reine zeden. Lost nu verheugd van alle zij, Ter zijner eer' de Batterij. (bis.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} Vreugd- en feest-gezang. Op de Wijze der Hornpijp, of Potier. 1. ô Wat vreugde! Wat zijt ge ons waard en zoet! Gij steeds verheugde, Ons deugdzaam rein gemoed. Koom laaten we u ter eere zingen, Die ons vrolijk leven doet. Stelt paal nog perken aan uw' vreugd', Maar weest nu op dag verheugd, Nu gij met de ed'le Broederkringen, 't Feest zoo blijde viere meugdt. {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. 'k Wil dan heden, Bevrijd voor angst en pijn, Nu wel te vreden, Op dit uur vrolijk zijn, En laaten alle zorgen vaaren: 'k Schuijf dan daar voor het gordijn. Mijn Hart is thans op 't hoogst verblijd, En is de vrolijkheid gewijd: Geen vreugd' kan daar bij evenaaren, Zoo als die ons is bereid. 3. Welk genoegen, Baard ons de Metz'laarij! Wie zich koomt voegen Tot haar, die maakt zij vrij: Koom dan Profaan laat u verlichten En smaak vreugde zoo als wij: Tragt naar het Licht: want gij zijt blind. Wij zijn medogend u gezind. Leert van deez' Broederschaar uw' pligten: Dan zijt gij van ons bemind. 4. Lieve Meisjes, Mogt gij het Licht ook zien, {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} Gij zou veel reisjes, 't Begeeren en niet vlien; Gij zoud met ons wel willen leven: Dan helaas! 't mag niet geschien. De Vrouwtjes zijn niet naauw gezet, Dat men stip op zijn woorden let: Het woord van Zwijgen eens gegeeven, Is bij ons een staale wet. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} Feest-zang. volmaakte vreugde. Wijze: Uit de twee Jagers en het Melk-Meisje: Komt het staal de Kei te raaken. 1. Laaten wij vol vrolijk zingen, Op deez' dag die 't Hart verheugd! Nu wij smaaken reine vreugd. Laat nu vrolijk uwen geest, Weien op dit vreugde Feest, Door des Opperbouwheers gunst, In 't vermaak van deeze kunst, Nu wij in geweide kringen, Vieren d' heugelijke stond, Van het Broederlijk verbond. ô, Wat heil en zegeningen! Kom! wees hartelijk verblijd, Met mij op deez' vreugde tijd. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. achtbaar-licht der Metzelaaren, Die haar Glans in 't Oosten spreid En met Wijsheid ons geleid, Zendt ons meer en meer uw Licht Van uw' Throon, op dat de plicht Van de Vrije-Metz'laarij, Wordt beijvert naar waardij. westelijke ijveraaren, Die ons geven rijken loon, Wij eerbieden uw' geboon: Blijft ons lang tot steunpilaaren; Onderschraagt ons door uw' kracht, En beschermt ons door uw magt. 3. Veel geachte visiteuren, Daar het ons gelukken mag, U op deeze blijde dag, In ons midden, onze groet Toetezwaaijen, smaakt het zoet Van deeze ed'le Broederschap, Met ons in den hoogsten trap. En daar 't ons ook mag gebeuren, officieren deezer kunst, Ons te schenken uwe gunst, {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Wensch ik dat gij zonder treuren, Ons bestuure wel te vreên, En lang leeve op onze beên. 4. Ed'le meesters die uw' werken, Onder ons hebt uitgebreid, U zij onzen dank geweid, Voor het geen gij hebt volbragt, Door uw' Meesterlijke kracht, In deez' Tempel van de Goôn: De Opperbouwheer zij uw loon! Gij die door uw' Deugdewerken, Reeds den Graad van metgezel, Hebt bereikt, gaa voord, doet wel, Wil u meer en meer versterken, In de Vrije-Metz'laars-kunst, Dan zoo leeft ge in ieders gunst. 5. Braave en trouwe leerelingen, Eertijds waart gij steeke blind, En uw doen was enkel wind, Gij zag vrolijk hier het Licht, En versterken uw gezicht, Gaa nu voord gelijk gij doet; Werkt tot dankbaarheid met moed. {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} Broeders houd in zegeningen, Deeze Kunst en Vriendschapsband: Eeuwig blijve zij in stand! Nooit moet onheil haar bespringen! Dan zoo leven wij verblijd, Gantschelijk de Deugd gewijd. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} Keerdicht. Op de wederkoomst van den venerable meester, wanneer denzelven uitlandig geweest zijnde, wedergekeert is bij de broederschaar. Op de Wijze van het Air du Dèsertuur, of Oûblions j'us qu' à la trace. Het Concert speelt de vier eerste regels vooraf. Een stem. Triumfeert en juicht nu heden! ô, Mijn Broeders weest verheugd! Nu verhoort zijn onze beden, Stelt geen paal aan uwe vreugd. Chorus. Triumfeert en juicht nu heden! enz. {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} Een stem. Wij zien thans op nieuw herboren, Dien gewenschte en blijde dag, * Dat den achtberen van Dooren, Ons op nieuw bestuuren mag. Afgeslooft van 't moeilijk leven, Vind hij rust in ons verblijf: Blijd' komt ieder 't hart Hem geeven, En roemt hoog al zijn bedrijf. Chorus. Triumfeert en juicht nu heden! enz. Een stem. Wie zag ooit den Throon beklimmen, Met meer luister, met meer glans? Als de Zon aan de Oosterkimmen, Praalt Hij aan de Glorietrans. Altijd vriendlijk en bescheiden, Stuurt Hij ons met Wijsbeleid: Door Hem slijten we in verblijden, Vrolijk onzen levenstijd. {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} Chorus. Triumfeert en juicht nu heden! enz. Een stem. Wat geluk, mijn waarde Broeders! Hij is tot ons weêrgekeert: Nu ontbreekt ons geen Behoeders, w' Hebben wat ons hart begeert. Doet dan van onz' Tempelmuuren, Bulderen het grof Kanon: Eeuwig moet zijn' roem voortduuren! Vivat! lang schein deeze zon! Chorus. Triumfeert en juicht nu heden! enz. De Muzijk speelt een Finaal. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord van den venerable meester. Op dezelfde wijze. Een stem. 'k Triumfeere en 'k juich nu mede: ô Mijn Broeders 'k ben verheugd! Nu verhoort is mijne bede, Is geen einde aan mijne vreugd. Chorus. Triumfeer en juicht nu heden! enz. Een stem. 'k Zie met vreugd' nu thans herbooren, Dien gewenschte en blijde dag, Dat ik weder als te vooren, U op nieuws aanschouwen mag. Afgeslooft van 't moeilijk leven, Vinde ik rust in dit verblijf: Koome oprecht mijn hart u geeven, En 'k roem hoog al uw bedrijf. Chorus. Triumfeert en juicht nu heden! enz. {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} Een stem. Wie zag ooit volmaakter vreugden, Dan bij deeze Broederschaar, Daar de Vriendschap, daar de Deugden, Ons een waar genoegen baar? Altijd vriendlijk en bescheiden Leven wij met wijsbeleid: Hier door slijten we in verblijden, Vrolijk onze levenstijd. Chorus. Triumfeert en juicht nu heden! enz. Een stem. Wat geluk voor mij ô Broeders, Dat ik weêr mag zijn gekeert! Dat 'k mag zien deez' wijze Hoeders: 'k Heb nu wat mijn hart begeert, 'k Doe ook van deez' Tempelmuuren, Bulderen het grof Kanon: Eeuwig moet deez' Tempel duuren! Vivat! lang scheind haare zon! Chorus. Triumfeert en juicht nu heden! enz. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} Keerdicht. Op de wederkomst eener venerable meester; met deszelfs antwoord: en in vollen nadruk den achtbaaren meester abraham van doorn, wanneer hij uit stad geweest zijnde tot ons wedergekeert was. Wijze: Menuet van de Graaf van Saxe: of Les grandeurs, les honneurs. 1. Welk een glans, Zien wij thans, In het Oosten? Eenen die ons hart verblijd, Die ons ten allentijd, Zoo liefderijk wil troosten. Weest vol vreugd', En verheugd, Wel te vreden, {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu w' Hem weder mogen zien, En onze liefde aanbien, Op heden. Hij had ons, helaas! begeeven; Hij was 't leven van ons leven. Dog in vreê, Op onz' beê, Zien w' Hem, teder, Gunsterijk tot ons gekeert, Hij die ons hart regeert, Nu weder. 2. 'k Zing dan weer, Keer op keer, U ter eere, Met een hart vol dankbaarheid, Tot uwen Dienst bereid, Die 'k hoogelijk waardeere. Dat 'k u zag, Op deez' dag, Mij verheugde. 'k Zing dan van uw' blanke Deugd, Die onze ziel verheugd, Met vreugde. 'k Wil in deez' Gewijde Schaaren, Mijne blijdschap openbaaren. {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} Staat dan bij, Doet met mij, Offerhanden. Brengt een hart vol dankbaarheid. Doet 't Sterk-kruid, wel bereid, Losbranden. 3. Blijft deez' Rij, Dan nabij, Als voor deezen. Schenkt ons uwe waarde gunst, Zoo bloeië deeze Kunst, Alhier ten top gereezen- In de spijt, Van de nijd, Zal zij groeiën. Laaten wij haar in dit uur, Met 't Maçonijke-vuur, Besproeiën! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord van den venerable meester. Op dezelfde Wijs. 1. Welk een glans, Doet zig thans, Wild verspreiën? Een glans die ons hart verblijd, Die ik ten allentijd, Hoog schatte in deeze Rijën. 'k Ben vol vreugd, En verheugd, Wel te vreden, Nu ik weder u mag zien, En u mijn liefde aanbien, Op heden. {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik moest u, helaas! begeeven. Gij waart 't leven van mijn leven. Dog in vreê, Op mijn beê, Zie 'k u, teder, Gunsterijk tot mijn gezind, U die mijn hart bemind, Nu weder. 2. 'k Zing dan weer, Keer op keer, U ter eere, Met een hart vol dankbaarheid, Tot uwe hulp bereid, Die 'k hoogelijk waardeere. Dat 'k u zag, Op deez' dag, Mij verheugde. 'k Zing ook van uw' blanke Deugd, Die mijne ziel verheugd, Met vreugde. 'k Wil in deez' Gewijde Schaaren, U mijn' vreugde ook openbaaren. Staat dan bij, Doet met mij, Offerhanden. {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} 'k Breng een hart vol dankbaarheid; 'k Doe 't Sterk-kruid, wel bereid, Losbranden. 3. 'k Blijf deez' Rij, Dan nabij, Als voor deezen. Schenkt mij uwe waarde gunst, Zoo bloeië deeze Kunst, Alhier ten top gereezen. In de spijt, Van de nijd, Moet zij groeiën. Laaten wij haar in dit uur, Met 't Maçonijke-vuur, Besproeiën. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} Ter gelegenheid dat een broeder meester tot ʘfficier bevoordert is; met het antwoord van denzelven. Wijze: Zoutmans glorie, of Je ne suis q'une Bergere. 1. Waarde Broeder zeer bedreven, In de Werken onzer Kunst, Nu tot Officier verheven, Krijgt ge op nieuws Astrea's gunst. Helpt met ons deez' Tempel bouwen, Valt hier steeds op met de borst; 'k Stel in u een vol vertrouwen, Daar gij deez' Collonnen torst. 2. Gij ziet deeze Tempelreiën, IJverig tot u gezind; Gij ziet, hoe zij zich verblijën, Hoe Gij zijt van hun bemind. {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} Gij wilt ook met hart en handen, En uit zuivre Broedermin, Naauw toesluiten Vriendschapsbanden, Eens van ziel, en eens van zin. 3. Blijf in blijde voorspoed deelen! Nimmer treffe u ramp of smart: Dat u heil en welvaart streelen, Zijn de wenschen van ons hart! Schoonheid wil u mild vercieren! Wijl de Sterkte met u zij. Wijsheid moet u steeds bestieren! 't Heilig Drietal blijve u bij! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord. Op dezelfde Wijs. 1. Achtb're Meester die uit 't Oosten, Met uw' Wijsheid ons verlicht; Zon! wier glans ons kan vertroosten; Die een ieder leert zijn plicht: Gij, die ons bevreidt van smarte, En steeds voor alle onheil hoedt, U zij dank van gantscher harte, Voor uw' vriendelijke groet. 2. 'k Breng op de Gewijde Altaaren, 't Altaar der bescheidenheid, 't Offer der Vrijmetzelaaren, Met een hart u toegewijd. {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} 'k Leg het plechtig aan haar drempel Blijd' ter neder, volgends plicht; 'k Zwaai het wierook in den Tempel, Die me aanschouwen deed het licht. 3. Vrede zij deez' Broedrenrijë! Nimmer tref haar leed of druk! Maar dat Vriendschap ons verblijê, Dan, dan volge ons 't blij geluk. Dat Profaanen op ons smaalen, Deugd woont bij de Metz'laarij; Schoonheid, Sterkte en Wijsheid praalen, In deeze achtbre Broedrenrij! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} Ter gelegenheid dat een broeder metgézel bevoorderd is tot den rang van meester; met deszelfs antwoord. Wijze: Le reveille du Peuple. 1. Nu ziet ge u tot den Rang verheven, Van Meester deezer ed'le Kunst; Merkwaardig tijdstip van uw leven, Gij trekt hier door der Broed'ren gunst. Dan, waarde Broeder! blijft steeds tragten Naar Deugd, het geen ons allen past; Wil alle Misdaân steeds veragten, } bis. Die altijd strekken tot een last. } 2. De Deugd moet u altijd behagen; Door haar klimt me op tot deezen Throon: Wil daarom nooit daarin vertraagen; Zij blijve een parel aan uw kroon! {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} Gij weet dat wij alle Ondeugd schuwen; Ja die zelfs vlieden als de pest: Ook leerdet gij van haar te gruuwen; } bis. Houdt met ons 't oog op Deugd gevest. } 3. Wat mogen wij dan niet verwagten, Van u, wiens Deugd ons is bekend! - Gij zult getrouw uw pligt betragten, Daar ge u hebt vroeg aan Deugd gewend. U wil dan de Opperbouwheer geeven, Die Wijsheid, Schoonheid, frissche kragt, Waardoor uw, voor ons dierbaar leven, } bis. In 't Metz'laars werk word doorgebragt! } {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord. Op dezelfde Wijs. 1. Waar mede zal ik u bedanken, ô Achtb'ren Meester voor uw' groet? Op welke een toon, met welke klanken, Is 't dat ik u begroeten moet? Mijn hart is goed, maar onbedreeven; Mijn krachten schieten verr' te kort; Een hart vol dankbaarheid te geeven, } bis. Is 't Offer door mij uitgestort. } 2. Ik wil en zal mijn pligt betragten, Zoo veel dit mijne kragt toelaat, En alle Misdaaden veragten; De Deugd zij mij een toeverlaat! {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} 'k Zal zoeken u van verr' te volgen; Gij gaat ons voort in Trouw en Deugd; Hebt schatten voor ons opgedolven; } bis. ô! Blijft nog lang ons aller vreugd! } 3. Mijn Broeders! wilt mij onderrigten, Als ik te kort schiete in deez' Kunst; Gij zult mij op het duurst verpligten; Ai! schenkt mij doch uw aller gunst! Door Driemaaldrie zal ik 't gedenken; Hand aan 't Geweer! hoog! aan! geef vuur; Beter vuur, Meesters vuur; doet zwenken } bis. 't Kanon, tot Driemaal in dit uur. } {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} Ter gelegentheid van de bevalling eenen zuster Maçonne van eenen loefton; met het antwoord daarop. Wijze: Vous qui d'amoureuse aventure. 1. Geluk, mijn waarde Broeder! Bij 't heil zoo lang verbeid! Uw Huis krijgt een Behoeder; Wat vreugd is ons bereid! Wees nu verheugd van geest, zing vrolijk en juicht van harte! Den Loefton zij tot nut en heil van 't Vaderland! Hij groei' steeds op, bevrijd van smarte! } bis. De Deugd zij in zijn hart geplant! } 2. Wijd Hem, in rijper jaaren, Aan onze schoone Kunst; Onttrukt Hem de gevaaren, Van der Profaanen gunst. Wees nu verheugd van geest, enz. {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Maçonne, onze eedle Zuster, Herstelle in volle kracht; Zoo worde uw hart geruster, Bij 't geen Gij van Haar wacht. Wees nu verheugd van geest, enz. 4. Mogt 's Bouwheers hand u geeven, En Sterkte en Wijsbeleid, Wijl Schoonheid siere uw leven, Bij 't heil u toebereid. Wees nu verheugd van geest, enz. 5. Wij zullen u verëeren, Bij 't lossen van 't Kanon, En 't daarop Driemaal keeren: Lang leeve den Loefton! Wees nu verheugd van geest, enz. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord. Op dezelfde Wijs. 1. Heb dank mijn waarde Broeders, Voor uwen zegengroet; Zijt gij Hem tot Behoeders, In voor- en tegenspoed. 'k Ben dan verheugd van geest, 'k zing vrolijk en 'k juich van harte! Och! mogt de Loefton zijn tot nut van 't Vaderland. Hij groei' dan op, bevrijd van smarte, } bis. Als in Hem zij de Deugd geplant. } 2. Geklommen tot de jaaren, Wijde ik Hem onze Kunst; Onttrukt Hem de gevaaren, Bescherm Hem door uw' gunst. 'k Ben dan verheugd van geest, enz. {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Maçonne doet u danken, ô Eed'le Broederschap! Zij wenscht door deeze klanken, U heil, ten hoogsten trap! 'k Ben dan verheugd van geest, enz. 4. Dat Wijsheid u bestiere, En Sterkte bij u zij! Dat Schoonheid u verciere! Voegt hier mijn harte bij! 'k Ben dan verheugd van geest, enz. 5. Wij doen 't Kanon losbranden, Ter eer' der Broederschap, En doen onze Offerhanden, Met vrolijk Handgeklap! 'k Ben dan verheugd van geest, enz. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het vertrekken van een broeder; met het antwoord aan denzelven. Den Vertrekkenden Broeder. Wijze: Vaudeville du Mariage de Figaro, de l'Opera la Fille Malgardée, of Coeur sensible, coeur fidelle. Bladz. 139. 1. 'k Voel mijn Ziel op 't felst bewoogen, Hart ontzinkt mij in dit uur; Droevig staaren nu mijn oogen; 't Scheiden van u valt mijn zuur. Ach! deez' Broederschaar te derven, Baard mij innig zielen smart, Met u leeven, met u sterven, Was de bede van mijn Hart. {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Dan, helaas! 'k moet van u scheiden; 't Noodlot doet mij dit verstaan; 'k Kan niet langer hier verbeiden; 'k Moet met smarte van u gaan. Vrede zij deez' Broederrijën! Nimmer tref haar leed of druk! Vreugde en Voorspoed blijve u vleiën! Altijd volg' u 't blij geluk. 3. Vaar, vaarwel mijn waarde Vrinden! Eeuwig blijv' mijn Hart u bij! Gij blijft altijd mijn beminden! Vaar dan wel! denkt soms aan mij! Schoonheid moet altijd u cieren! Sterkte en Wijsheid u verzell'! Astrea wil u bestieren! Vaar mijn Broeders eeuwig wel! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord aan den vertrekkenden broeder. Op dezelfde Wijs. 1. Zult Gij ons dan nu begeeven? Welk verdriet gevoelt mijn Ziel! Gij waart 't leven van ons leven, Dat ons aller Hart beviel. Waarde Broeder! hooglijk te achten, Uw Vertrek baard innig smart; Ach! hoor doch naar onze klagten, En de wenschen van ons Hart. 2. Keer ei! keer doch, kan het weezen, Tot ons weder, velt den druk! Wees doch met ons als voor deezen; Geef ons weder dat geluk! {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} Wil de Broederschap verblijden! Leenig toch ons lang verdriet! Heel ons droevig zielen lijden; En ontrek u onzer niet! 3. Dan, helaas! zult gij vertrekken, De Opperbouwheer, waar het zij, Wil den draad uw's leeven rekken; Blijde voorspoed blijve u bij. Wijsheid doet uw Ziel ontfonken! Schoonheid strekke u tot cieraad! Sterkte worde u meer geschonken! Alles in een volle maat. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het huwelijk van eenen broeder, met het antwoord van denzelven. Wijze: Pour un peuple aimable et sensible. 1. Wat rold door deeze Tempel-Zaalen Voor Vreugd-geluid die 't Hart verheugd? 'k Hoor' overal die blijd' herhaalen, Met Handgeklap in volle vreugd. Van blijdschap davert 't overal. 'k Hoor' Clarinet, Hobo en Snaaren, Met Fluit en Zang te zaamen paaren, Die de Echo nabootst met geschal. (bis.) 2. Dan, wie zou ook niet vrolijk wezen? Een Broeder knield voor 't Echt-Altaar! Zijn Min word door de Goôn geprezen, Die Hun en Ons vernoegen baar'. {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} Geluk met uwe Metz'laarin! Door 't Driemaal-drie wil haar verlichten! Wil 't Werk als Metzelaar verrigten! Zoo ziet Gij Loeftons na uw zin. (bis.) 3. Als Gij vermoeidt van s' Metzelaars werken, U in haare Armtjes nederleid, Zult Gij uw kragten zien versterken, En verder voelen uitgebreid. Metzelt met Mez'laars volle kragt! Doet Wijsbeid, Sterkte en Schoonheid blijken! Zoo ziet Gij uwen roem verrijken! Tot in het laatste Nageslagt. (bis.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwoord van den gehuwden broeder. Op dezelfde Wijs. 1. Hoe zal ik best mijn Zang inrichten, Ter dankzegging voor uwen groet? Ai! Broeders wil mij onderrigten, En leeren hoe ik Zingen moet. Wel aan ik offer u mijn Hart; 't Is 't best dat ik u weet te geven; Gij zijt dog 't leven van mijn leven, Ik om u Vriendschap alles tart. 2. Wil mij dan ook uwe achting schenken; Dit is het waar ik u om bidd': Dan kan mijn niets op aarde krenken, Als ik dat deugdzaam Hart bezitt'. {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} Dan Metzele ik vernoegd en blijd', Bij mijne lieve Metz'laarinne: 'k Verlicht' dan deeze Ziels-Vriendinne; Door 't Driemaal-drie der Metz'laarij. 3. Dan zien wij mogelijk Loeftons groeiën, Tot Haar en Onzer aller vreugd', Die mijnen Stam en Huis doen bloeiën, Voltrokken door de blanke deugd. Het Werk bij uwe Metz'laarin, Ziet Gij bekroont met Metz'laars Krachten, Met Schoonheid, Wijsheid, waardig te achten, Tot luister voor uw Huisgezin. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Op het afsterven van eenen broeder. Wijze: Coeur sensible, coeur fidelle; of van Charlotte: ô! Mijn ziel log uw verwagting. 1. Welk een rouwkreet doet zich hooren, In dit eertijds Vreugd-gebouw? Ach! wat leed is ons beschooren, En drukt ons dus diep in rouw? 'k Hoor geklag aan alle zijden, Zugten, schreiën, rouw misbaar: Zilte traanen, bitter lijden, Worde ik overal gewaar. {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. 't Is om onzen waarden Broeder, Die de dood scheurd van ons af: In Hem missen we een Behoeder; Met Hem daald onz' hoop in 't graf. Hij was 't leven van ons leven: 't Zout der ed'le Metz'laarij. Hij heeft ons, ô smart begeeven: Treurd mijn Broeders, treurd dan vrij. 3. Ach! wij zien Hem nimmer weder! Eeuwig is Hij ons ontvloôn! Hij beminde ons allen teder: Welk een slag voor ons, ô Goôn! Staakt, ai staakt uw Vreugde-zangen! Wisseld die met rouwgeklag! Doe het treurkleed u omhangen! Weent op deeze jammer-dag. 4. Dan, waar voert het leed ons heenen, En doed in deez' Broedrenrij, Storten traanen, zuchten, weenen, Maaken droevig rouwgeschrei? {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} Droog, ai droog uw zilte traanen, Van uw oog en wangen af! Vrees niet even als Profaanen, Voor de dood en somber graf. 5. Neen! Hem wagt een beter leven, Door een Hooger Hand bereid: Hij is als een Ster verheven, In de zaalige eeuwigheid. Daar, daar blinkt Hij in den hoogen, Om zijn Deugd in vollen glans: En met onze smart bewogen, Troost Hij ons van d'Hemeltrans. 6. Staaken wij onz' droeve klagten! Streeven wij van verr' Hem na! 't Zelfde Loon blijfd op ons wagten: 't Zal ons volgen vroeg of spa. 't Is het Loon der Metzelaaren; De Opperbouwheer voor hun pleit: Hij wil zich voor ons verklaaren, Om ons ed'le bezigheid. {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} 7. Hij schenkt ons ten blijk van vrede, Schoonheid, Wijsheid, volle Kracht, En verhoort altijd de bede, Die van ons wordt voordgebragt. Wil dan de Opperbouwheer looven. Met een hart vol dankbaarheid: Zwaait Hem 't Driemaal-drie na boven, Voor de vreugde ons toebereid. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Vrijmetzelaars-werk. Wijze: Un Tonnelier vieux et jaloux, of Het Kuipertje. 1. Kom Broeders vat den Arbeid aan! Men moet zich aan het werk begeeven! Laat voor een tijd de zorgen staan, Van dit vergang'lijk moei'lijk leven: Kom Leer'ling! Metgezellen! hier; Men werk met spoed en met plaizier; Werk maar, werk maar vlijtiglijk aan, } bis. Met dit werk moet het altijd gaan. } 2. Geen schooner werk dan in deez' Kunst! Ze is wel voorzien van Mat'riaalen: Men krijgt hier door des Meesters gunst, En Hij doet ieder wel betaalen: {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} Geen werkloon meerder geeven moet, Dan dat deez' Kunst betaalen doet. Werk maar enz. 3. Een ieder werkt hier naar zijn kragt, In zijnen Post, met vergenoegen; 't Geschied met een veréénde magt, En men weet er zich naar te voegen: Men werkt vrij van bedriegerij; Een ieder kent zich daarvan vrij. Werkt maar enz. 4. ô Ed'le Metz'laarij, zoo schoon! Geen Kunst kan ooit bij de uwe haalen; Gij steekt haar allen naar de kroon; Wie zou u doch naar waarde afmaalen? ô Schoone Parel, vrije Kunst, Maak me altoos waardig uwe gunst? Werk maar enz. {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} A l'honneur de la déesse Astrée. Sur l'Air des Marseillois, ou Allons, enfans de la patrie. 1. Freres de la Maçonnerie, Les jours heureux sont arrivés; En faveur de la Confrairie, Tous les Dieux se sont déclarés. (bis.) Astrée qui a pris la fuite, Pour les crimes de ces bas lieux, Dans notre Temple vertueux, Saisit cette place de suite. Honneur a la Déesse! Freres faisons bon feu! En joue! Tirez! Astrée peut Nous faire vivre heureux (bis.) {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Descends ô vertueuse Femme, Dans notre coeur, fais ton palais: Hâte toi d'enflamer notre âme, Chez nous réside pour jamais. (bis.) Heureux séjour plein de sagesse! Heureux, troisfois heureux séjour, Ou rien n'égale notre amour Pour la vertu! rien ne la blesse. Honneur etc. 3. l'Envie n'eut jamais entrée, Dans notre Temple plein d'attrait, Parce que la Déesse Astrée, Nous inspire un amour parfait. (bis.) A l'amitié rendons hommage, Ne craignons pas de faux efforts. Nous vivrons ainfi sans remords. Ayant les vertus en partage. Honneur etc. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} Ter eere van de godin Astrea. (Vertaaling van het nevensstaande.) Op dezelfde Wijs. 1. Broeders det ed'le Metzelaaren, ô, Wat geluk! een dag van vreugd'! De Goden zich voor ons verklaaren, Ter liefde voor de blanke Deugd. (bis.) Astrêa had de vlugt genomen, Om de ondermaansche gruweldaân, Dog, om ons Deugdelijk bestaan, Is ze in deez' Tempel weergekomen. Lost de Godin ter eer' dan ieder Batterij. Legt aan! geeft vuur! Astréa schenkt haar' gunst de Metz'laarij. (bis.) {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Daalt in ons hart deugdzaame Vrouwe, Stigt daar uw Throon in dat Paleis. Schenkt aan ons Hart uw' Deugd en Trouwe, Blijft bij ons met uw onderwijs. (bis.) ô Oort! waar we ed'le Wijsheid leeren, Driewerf gelukkig heil-verblijf, Waar niets doorstraalt in ons verdrijf, Dan Deugd, kan immers niets ontëeren? Lost de Godin enz. 3. Verr' zij van onze Tempelkooren, Gebannen vuige ontrouw en haat: Astrèa heeft aan ons doen hooren, Bemind elk zonder eigenbaat. (bis.) Doen wij dan de ed'le Vriendschap hulde! Vreest niets, hoe ook de laster woedt! Wij draagenöm een blank gemoed, Wijl Deugd altijd ons hart vervulde. Lost de Godin enz. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} A l'honneur de l'ordre des Maçons. Sur l'Air la Carmagnole des Royalistes, ou Oui je suis sansculotte moi. 1. Célébrons l' Ordre des Maçons, } bis. Bénissons fes chastes Leçons; } Quelle prospérité, Pour la Fraternité! Chantons à notre gloire! Vive le son! (bis.) Célébrons notre gloire! Vive le son, du Canon. 2. Cet ordre est cher à notre coeur, } bis. De lui provient notre bonlieur: } {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} Respectons mille fois, Ses Leçons et ses Loix. Chantons etc. 3. La vertu régle nos désirs, } bis. Elle préside a nos plaisirs: } Dans le Temple Maçon, Réside la raison. Chantons etc. 4. Sur les loix de l'urbanité, } bis. l' On voit cet Ordre cimenté: } De l'eternel Auteur, Nous tenons ce bonheur. Chantons etc. 5. ô! Vénérable de ces lieux, } bis. Dont la Sagesse éclate aux yeux. } Tu règnes sur nos coeurs, Et ton Sceptre est de fleurs. Chantons, etc. {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} 6. Séjour heureux, séjour charmant, } bis. Où chacun de nous vit content: } Asyle des Maçons, Sages sont vos Leçons. Chantons etc. 7. Que les Profanes ignorants, } bis. Méprisent donc ces Lieux charmants. } Cet ordre vertueux, Est un présent des Dieux. Chantons etc. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} Ter eere van de order der vrijmetzelaaren. (Vertaaling van het nevensstaande.) Op dezelfde Wijs. 1. Roemt de Order der Vrijmetz'laarij; } bis. Schat hoog haar' Lessen wijs en vrij: } Deez' Kunst is vol beleid, Deugd en Gerechtigheid. Zingen wij haar ter eere! Laad uit deez' Ton! (bis) Zingen wij haar ter eere! Laad uit deez' Ton! Lost 't Kanon! 2. Deez' Kunst is dierbaar aan ons hart: } bis. Zij ons behoed voor druk en smart. } {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} Wij achten breed en weid, Haar' Lessen t' allentijd. Zingen wij enz. 3. De Deugd die regeld onzen geest; } bis. Ze is Voorzitster in ieder Feest. } Bij ons regeerd altijd, Volmaakte billijkheid. Zingen wij enz. 4. Door edele Wellevenheid, } bis. Wordt 't Werk in sterke Tras geleid. } Uit de Opperbouwheers gunst, Gaf Hij ons deeze Kunst. Zingen wij enz. 5. ô! Volglansrijk en helder Licht, } bis. Wiens Wijsheid straalt uit het gezigt: } Gij regeert op ons hart, En weert alle onze smart. Zingen wij enz. {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} 6. Driewerf gelukkig zalig Oord, } bis. Die onze ziel op 't hoogst bekoort: } ô! Aardsche Paradijs, Wat zijn uw' Lessen wijs. Zingen wij enz. 7. Profaan veragt vrij ons verblijf! } bis. Gij weet dog niets van ons bedrijf: } Onze Order wijs en schoon, Is een geschenk der Goôn. Zingen wij enz. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} La fraternité. Sur l'Air Quels accents! quels transports! 1. Quels accents! quels transports! par tout la gaité brille; Les sages Francs-Maçons, ne sont qu' une familie. Réunis sous les Luix de la Fraternité, Leur bonheur est l' Egalité. (bis.) Est-ce une illusion? Suis-je au Siécle de Rhée? J' Entends chanter partout d'une voix assurée: Soyons toujours unis, et ce commun accord, } bis. d'Un Profane enemi brisera chaque effort. } 2. Nous rions des honneurs que le Vulgaire envie; Jamais l'ambition ne souilla notre vie; C' Est la seule Vertu qui fixe nos désirs, Et qui régle tous nos plaisirs. (bis.) {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} Nous vivons sans remords, sous les Loix de nos peres; Heureux en célébrant nos augustes mystêres. Soyons toujours etc. 3. A nos divins travaux que le Soleil préside! Le respect avant tout doit en être l'égide. Plaignons les sots humains dont l'imbécillité, Ne peut en souffrir la clarté. (bis.) l' Amité dans le monde est souvent mensongére; Ce n'est que parmi nous qu'elle est franche et sincére. Soyons toujours etc. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} De broederschap. (Vertaaling van het nevensstaande.) Op dezelfde Wijs. 1. Wat geluid! welk een toon! wat vreugde doet zich hooren! Wij zijn maar één Gestagt: wat kan ons meer bekooren? Veréént onder de Wet der ed'le Broederschap, Is ons geluk ten hoogsten trap. (bis.) Is 't een betovering? zijn we in Astréa's tijden? 'k Hoor overal een Zang die allen moet verblijden; Blijft altijd eensgezind, trekt toe de Vriendschapsband, } bis. Zoo breekt gij alle kracht der Vijand'lijke hand. } 2. Wij lachen met de Roem die Trotschen vaak waardeeren: Nooit is ons hart ontëert door zulk een wanbegeeren. De blanke Deugd alleen die regelt ons bestaan: Zij ciert ons ook met lauwerblaân. (bis.) {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} Onschuldig eeren wij de Wetten onzer l'ad'ren, En vieren het Geheim dier wijze Kunstbewaard'ren, Blijft altijd enz. 3. De zon die bij ons Werk als Voorzitster regeere, Die eeren wij op 't hoogst; Zij, onze Deugd vermeere: Beklaagen wij in 't hart den blind en dwaas Prosaan, Die mist het Licht van ons bestaan. (bis.) Des waerelds Vriendschap is zomtijds voor weinig uuren; Bij ons alleen kan zij bestendig blijven duuren. Blijft altijd enz. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} Ter eere der vrijmetzelaarij. Wijze: Ab, ça-ira ça-ira ça-ira. 1. Ai! zing Hoezee! zing Hoezee! zing Hoezee! Wat de Profaanen op ons smaalen; Ai! zing Hoezee! zing Hoezee! zing Hoezee! Wees nu verheugd van lieverleê. Wij zullen het Geheim bewaaren. Kom zingen wij allen Hoeree! Ai! zing Hoezee! zing Hoezee! zing Hoezee! Geluk is bij de Metzelaaren; Daar Vriendschap, Trouw, blanke Deugd, waard en zoet, Haar doelwit is, haar eer aandoet. Dat wij dan zingen noest en blij! Stelt aan uw' vreugd dees dag geen paalen! Laat uwe Stemmen rijzen, daalen, Ter eere van de Metz'laarij. {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Ai! zing Hoezee! zing Hoezee! zing Hoezee! Zing t' saam tot lof der Metz'laarije! Ai! zing Hoezee! zing Hoezee! zing Hoezee! Smaakt hier de waare rust en vreê. Lost 't Vuur van ider Batterije! Zing nu verheugd Hoeree! Hoeree! Ai! zing Hoezee! zing Hoezee! zing Hoezee! Wij zijn bevrijd van Dwing'landije! Hier leven wij, vol van vreugd', frank en vrij, Tot eer' der Vrije-Metz'laarij. U Dankt de gantsche Broederschap, Voor deeze kunst, ô braave Vad'ren! Gij trouwe en zuiv're kunst bewaard'ren! Met Vreugd-geluid en Handgeklap. 3. Ai! zing Hoezee! zing Hoezee! zing Hoezee! Wat de Profaanen op ons smaalen; Ai! zing Hoezee! zing Hoezee! zing Hoezee! Wees nu verheugd van lieverleê. {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} De tevreedenheid. Wijze: Ah! que je sens d'imputience. 1. Kom Broeders zingen wij in 't ronde, Een Lied ter eer' der Metz'laarij: Dat ieder zich uit s' herten gronde, Volvrolijk maakt, vernoegt en blij. Zoo heugelijke stonden, Wij nooit op de aarde vonde: Hier leeren we onzen pligt, Bij 't Oosterschijnend-Licht. Geen Pen, noch duizenden van monden, Kan ooit beschrijven dat Gezigt. Wel aan dan Profaan, 't Is met u gedaan, En uw valsch bestaan; Laat ons maar begaan: Mijn Broeders 'k vermaan', (bis.) Houd aan, houd aan, houd aan, houd aan. Vreugde! ô vreugde! zoo wel bij ons beraan. (bis.) Zoo wel bij ons beraan. (bis.) {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Lost West- en Noorder Batterijen, Gelaan met Sterk-Kruid uit deez' Ton: Maakt Vuur van vreugde en van verblijen, Ter eer' van onze groote zon. Dat 't Driemaal-drie nu zwaaije! 't Kanon ook Driemaal draaije! Met orde vol beleid, En Metzelaaren vleit: Op dat ge uit 't Oosten woeker maaije, En 't Altaar der Bescheidenheid. Wel aan dan Profaan, 't Is met u gedaan, En uw valsch bestaan; Laat ons maar begaan: Mijn Broeders 'k vermaan', (bis.) Houd aan, houd aan, houd aan, houd aan. Vreugdel ò vreugde! zoo wel bij ons beraan. (bis.) Zoo wel bij ons beraan. (bis.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} Vreugde en dankbaarheid. Wijze: Trompettertje, of Gij die thans zijt met mij ter Jagt. 1. Waar smaakte me ooit een reiner vreugd'? - dan hier. Waar was me onschuldig meer verheugd? - dan hier. Waar troft me ooit trouwer Vrienden aan, Waar op me altijd kan zeker gaan? Dan hier, - dan hier, - dan hier. 2. Waar zag me ooit zulk een eêl vermaak? - dan hier. Geschikt naar Passer en Winkelhaak? - dan hier. Waar Kunst en Vriendschap wordt geëert, En Deugd aan ieder wordt geleert? Dan hier, - dan hier, - dan hier. {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Waar zag me op aarde ooit zulk een staat? - dan hier. Die schuwt de eerzugt en eigenbaat? - dan hier. Waar we altijd leven eens van zin, In liefde en ted're Broedermin? Dan hier, - dan hier, - dan hier. 4. Waar zag me ooit zulk een Maatschappij? - dan hier. Dan decz' der ed'le Metz'laarij: - dan hier. Daar Krijgsman, Vorst en Burgerstaat, Niet meer zijn dan de minst' Zoldaat? Dan hier, - dan hier, - dan hier. 5. Ja! zag men, eindelijk, wel op de aard'? - dan hier. Een Volk zoo trouw en eêl van aart? - dan hier. Waar meerder Deugd was ingeprent, En die aan Vriendschap zijn gewent? Dan hier, - dan hier, - dan hier. 6. Kom! edele Gewijde Schaar, - dan hier. Breng aan de Vad'ren op 't Altaar, - dan hier. Een hart vol zuivre dankbaarheid, Voor deeze Kunst, ons uitgeleid. Hoezee, Hoezee, Hoezee. {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} De vreugd van 't vrijmetzelaars leeven. Wijze: Chantons deux Epoux, of Klaasje trouwt je leven niet. 1. ô Wat eêl en schoone vreugd, Waar in wij altijd leeven; Zij schetst ons de waare Deugd, Die ons op 't hoogst verheugd. Wil uw harte geeven, Aan deeze koninglijke Kunst, En blijft altijd streeven, Naar haare Deugd en Gunst. 2. De edele Vrijmetz'laarij, Zoo waardig haar te minnen, Kent zich van bedriegerij, Of and're misdaân vrij. {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Stelt op haar uw' zinnen, Zij is beminn'lijk t' alientijd: Wil met haar beginnen Een leeven, vol van vlijt. 3. Dat wij allen in dit uur, Tot 't edel Werk ons keeren. IJeder vol van drift en vuur, Zich wijszelijk bestuur. Wil ook altijd eeren, Den achtb'ren Meester, die vol kragt, Ons zoo wel wil leeren, Als bijstaan met zijn magt. 4. ô Wat eêl en schoone vreugd, Waar in wij altijd leeven; Zij schetst ons de waare deugd, Die ons altijd verheugd. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} Waarde vreugde. Ook op de Wijze van bladz. 3, 90 en 123. 1. Wijkt van deeze Oord rampzaligheden, Met zorg en kommer op dit uur, Die kunnen hier niet zijn geleden, Zij strijden tegen zijn natuur. Men kan hier niet dan vreugde lijden, Wijl ze in deez' plaats haar' Zetel heeft. Dit is een Wet van oude tijden: } bis. Want Blijdschap eeuwiglijk hier leeft. } 2. Gewijde Plaats van zaligheden, Daar 't reden-Licht ons leid, bestuur; En ons de Deugd en reine Zeden, Tot Baakens zijn ter goeder uur: {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik wil u altijd lieven, loven, Gij die ons dierbaar, waardig zijt, En door den Bouwheer ons van boven, } bis. Geschonken is tot vrolijkheid. } 3. Des Deugden-Tempels goude deuren, Men Liefderijk voor ons ontsluit, Wijl 't ons zoo gunst'rijk mag gebeuren, Te hebben deze Schat ten buit. Een Schat die geene Stervelingen, Dan Metzelaaren is bereid, Die ons verr' boven Starrenkringen, } bis. Opwaarsch van de aard' naar boven leid. } 4. Leeft lang, gelukkig, waarde Broeders, Ter eere van de Metz'laarij, Met onze wijze en trouwe Hoeders: Dat de Opperhouwheer met hun zij! Zoo bloei' nog lange deezen Tempel Van l'Astre de l'Orient: En wij zien op ons doen, den Stempel } bis. Van de edele Patroon Sint-Jan. } {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} De eendragt. Wijze: Wie roept mijn hier in 't groen der boomen. 1. 'k Zing thans ter eer' der Metz'laarije, Hier op deez' plaats daar Vriendschap woont; Daar ieder ons zijn achting toont: 'k Laat hier mijn Geest in vreugde wije. ô Oord van zaligheid en rust! Gij zijt en blijft altijd mijn lust. Wie zou u regt, naar waarde kunnen loven? Gij gaat al wat, gij gaat al wat men denken kan te boven. 2. Hier wordt bij ons Vrij-Metzelaaren, Door 't reden-Licht altijd bestierd, De Kunst op 't luisterijks gevierd. Hier weet men Trouw met Deugd te paaren. De Vriendschap houd hier eeuwig stand, En gaat met de Eendragt hand aan hand. {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} Astrea heeft, hier in deez' plaats haar Zetel, Daar de Ondeugd vlied, daar de Ondeugd vlied voor haar Throon hoe vermetel. 3. De Koningin der Hemel-Lichten, De goude zon en haare glans, Bescheind ons hier van haaren trans. Bij haar' gloed ziet men 't Werk verrigten. ô Hemelschat! die ons tot Deugd Opleid, Gij zijt ons aller vreugd: Blijft lang ons van uw' glorie-Throon bestraalen, En zijt altijd, en zijt altijd de roem der Metzelaaren. 4. Laat 't laster ziek Gemeen ons haaten, Wij hebben doch de Deugd te baat. Wat deerd ons hunne gunst of haat? Wat kan ons doch hun dwaasheid baaten? Kom, vieren wij de Metz'laarij, Met hart en ziel en zin verblijd! Gewijde Schaar, doen wij aan de Oudheid hulde, Die onzen wensch, die onzen wensch zoo luisterrijk vervulde. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} Dankzeggings-lied. Wijze: Le Berger ou hameau. 1. Kom zingt nu blijd' van vreugd', Onz' Meesters op deez' dag ter eere: Zingt van hun blanke deugd, Die hun en ons op 't hoogst verheugd. Met geneugd. 2. Dat steeds hun groote naam, Op 't waereldrond alöm vermeere, En met hun roem te saam, Voort roldt op wieken van de faam, Zoo 't betaam'. 3. Vol ijv'rig danken wij, Op deeze stond ook onze Vad'ren, Die ons de Metz'laarij, Heeft leeren vieren, zoo als zij, Frank en vrij. {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. Gelijk zij die wel eer, Ook zoo van hunne Kunstbewaard'ren, Zijn nagelaaten weer, Dien zij navolgden in hun leer', Keer op keer. 5. Den grooten salomon, De Vader der Vrijmetzelaaren, Lossen wij, als de bron, Die deeze Kunst het eerst verzon, Dit Kanon. 6. ô Glansrijk Glorie-Licht, Die ons 't Geheim deed openbaaren, Waar door Gij hebt gestigt, Den Tempel, wat zijn we u verpligt, Voor 't berigt. 7. Wij, braave Broederschap, Bezitten hier de Kunst der Kunsten, Volmaakt in d' hoogsten trap: Kom! vieren w' Haar met Handgeklap, En Sterk-Sap. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vergenoegen. Wijze: Zonder liefde zonder wijn. 1. 't Genoegen van dit brosse leven, Is verr' het meest van korten duur: Alleen bij ons, door Deugd gedreeven, Zien wij slegts droeve dag of uur. Bestendig zijn alle onz' vermaaken: Behoedt voor twist en bitze nijt, Is 't dat wij 't waar genoegen smaaken, En leven wel te vreên en blijd'. 2. De vreugde die men smaakt op de aarde, Wordt soms gevolgt van bitterheid: Dan de onze aan niemand droefheid baarde, In zijnen gantschen levenstijd. {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} Zij is onzondig en menschlievent. Tot hagelblanke Deugd ze aanspoort. Zij helpt in rampen ook hoe grievent. Beschermt ons tot aan 't graf en dood. 3. Hier smaaken wij het waar genoegen, Dat me elders vrucht'loos zoeken zou. Door Deugd en Vriendschap saam te voegen, Zijn wij bevreid voor helsche ontrouw. Wij vinden in elk waereld-hoeken, En over haar! geheele rond, Steeds Vrienden die elkand'ren zoeken, Op kragt van 't Broederlijk verbond. 4. Wij tellen onder onze Broeders, Keizers, Koningen, Klein en Groot: Deeze allen zijn ons tot Behoeders, Wanneer wij mogten zijn in nood. Zij leggen graag hun Rang ter neder, Als zij maar slegts de Broederschap Zijn ingelijft; wanneer ze ons teder Beminnen in den hoogsten trap. {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} 5. Een aantal dan van waarde Vrienden, Heeft elk Verlichte Metzelaar: Nooit zal men daar van weerga vinden, Zoo als bij deeze Broederschaar? In welk een oord of Waereld-deelen, Wij ons bevinden, zijn altijd Veel Broeders, aan wien we ons beveelen, Die voor ons zorgen met veel vlijd. 6. Wie zou dan van de Metz'laarije, En van haar nut niet zijn bekoort? Daar ze ons in tegenspoed bevrije En helpen kan, zoo het behoort. Kom! zingen wij dan haar ter eere, Wat ook de blinde waereld denkt: Zij kan dien Schat ook niet waardeere! Ze is maar alleen bij ons bekent! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Geluk der vrijmetzelaaren. Wijze: Colin disoit à Lise un jour. 1. Laat ons nu blijd' van vreugde zingen, Het edelste van alle dingen: De Kunst der Vrijmetzelaarij, Maakt die haar lieft van zorgen vrij. Hier is het hart, Bevrijd van smart: Het waar' genoegen van dit leeven, Kan zij aan haar beminnaars geeven. 2. De Schoonheid ciert Vrijmetzelaaren; Kragt is bij deez' Wiskunstenaaren; Wijsheid wordt van de Opperbouwheer, Hun mild geschonken meer en meer. {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} Hier woont de deugd, En ook de vreugd: Hier sluit men met vereende handen, De Vriendschap toe, door vaste banden. 3. Wie zou dan na deez' Kunst niet haaken En 't waar genoegen dat wij smaaken? Geen vreugd vindt men, hoe die ook zij Der Profaanen, haalt niets daar bij. ô Edele Kunst, Schenkt ons uw' gunst! ô Oosterstar wil ons bestraalen, Zoo lang wij mogen adem haalen! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ter eere der broederschap. Wijze: Hoor kees mijn Vrijer. 1. Gewijde Schaaren, Die mijne Ziel verheugd, 'k Kom vrolijk paaren, Mijn hart met uwe vreugd'. 'k Denk op deez' blijde stond, Aan 't Broederlijk Verbond. 'k Wil haar ter eere zingen, Met hart en ziel en mond, In deeze kringen. {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Kon me ooit begeeren, Een eêler vreugde op de aard'? Zij komt ons leeren, Een Vriendschap trouw van aart. De Deugd haar ingeprent, Is daar van 't fundament. 't Geheim doet dat verklaaren. 't Is maar aan ons bekend, Die het bewaaren. 3. Van oude tijden, Was deeze Kunst bemind: Aan alle zijden, Was men tot haar gezind. Van Koning Salomon, Die haar het eerst verzon, Zag men haar tot ons nad'ren, Als zijnde Hij de bron, Der Kunst der Vad'ren. {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. Wij treffen Vrinden, Alömme aan over de aard', Waar we ons bevinden, Die ons zijn duur en waard. Als Broeder-Metzelaar, Zijn ze ons een Steunpilaar: Wat kan men meer begeeren? Als Wiskunst-Yveraar, Zij ons waardeeren. 5. Kom dan Profaanen, Zoekt steeds het Licht als wij; Laat u vermaanen, Omhelst de Metz'laarij: Want gij zijt steeke blind. Kom haast u dan mijn vrind, Laat u door ons Verlichten; Wij zijn niet ongezind, U te onderrigten. {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} 6. Staakt dan uw smaalen, Op deez' verheve Kunst, Blijft niet rond dwaalen In 't duister, zoekt haar gunst. Laat 't Licht voor u opgaan, Om eindelijk voortaan, Vernoegt en blijd' te leven: Zoo zult gij zijn voldaan, En roem ons geven. 7. Zingt nu ter eere, De Metz'laarije in 't rond: Haar' roem vermeere, Nu en ten allen stond. Viert haar met Handgeklap! Deeze ed'le Broederschap, Moet nooit haar' roem verslenssen: Zij groei' ten hoogsten trap! Dit zijn mijn wenschen! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Geluk van 't vrijmetzelaars leven. Wijze: Vien Janette. 1. Dat deez' dagen, Ons behaagen, Nu wij 't saâm zijn vrolijk en verheugd. Dat deez' tijden, Ons verblijden, Die ons schenken blijdschap, vrede en vreugd. ô! Wat leeven, Kan zulks geeven, Dan alleen dit waar geluk? Hier kunnen wij adem haalen, Van wat rampen, van wat kwaalen, En op 't einde zegenpraalen; Een Vrijmetz'laar blijft nooit in den druk. {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Wil dan zingen, In deez' kringen, Ter eere van deeze schoone Kunst. Wil haar prijzen, Eer' bewijzen, Zoo schenkt zij deez' Broederschap haar gunst. Wie kan wraaken, Haar vermaaken? Niemand dan die zulks niet kent. Wist gij Profaan wat dit leeven, Een genoegen ons kan geeven, ô! Gij zoudt ook daar naar streeven, Reeds lang hadt gij u tot ons gewend. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} De vrijmetzelaarij. Wijze: Une petite filette, of Een kind van vijftien jaaren. 1. Hij die vergenoegd wil leven, Kiest voor zich de Metz'laarij: Zij kan waare vreugde geven; Niets haalt bij haar in waardij. Nooit zag men ed'ler bezigheid, Dan die hier wordt zoo luisterrijk verbreid. Zij is de Vriendschap toegeweid, Die onze ziel en hart verblijd, En ons tot trouw en deugd opleid, (bis.) Waartoe wij altijd zijn bereid. (bis.) bis.) {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Wil gij onze Werken weeten, Treed bij ons ten Tempel in. Leerdt daar hoe wij passen, meeten: Prendt dat alles in uw zin. Leerdt hier hoe ons bestraalt het Licht, Als 't reeds verdwijndt van de aard' voor elks gezicht: En hoe een ieder, volgends plicht, Daarbij zijn ed'le Werken sticht, Naar orde en kunst wel ingerigt: (bis.) Dit zijn Geheimen vol gewigt. (bis.) bis.) 3. Blindelings, dwaalt gij om in 't'duister; Ziende zijt gij steeke blindt. Gij mist onzen glans en luister. Al uw doen is enkel wind. 't Profaanen-Licht, hoe dat gij 't ziet, Is zwarte duisternis, een enkel niet. 't Baart niet dan rampen en verdriet. Ons Metz'laars-Licht verr' van hun vliedt. Het wil niet zijn in hun gebied. (bis.) Bij ons men dat alleen geniet. (bis.) bis.) {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. Tragt gij om volmaakt te wezen? Wordt dan een Wiskonstenaar. Hier toe ziet gij u verheven, Als gij zijt Vrijmetzelaar. Het is doch de eêlste en schoonste staat, Die ons beschermt en voor onheil bewaart. Bij haar vindt men den besten raad. In tegenspoed een toeverlaat, Die ons behoed voor alle kwaad. (bis.) Die haar mindt strekt ze tot cieraad. (bis.) bis.) 5. Hier is 't dat men 't Licht der Lichten, Ziet in Hemel schoone glans. Zij leert ieder zijne plichten, Van haar goude Glorietrans. Hier scheindt deez' glansrijke Godin, Des daags, des s' nachts, en als z' haar loop begin. ô groote zon! ô Koningin, Gij treedt deez' Tempel vrolijk in, En schenkt ons met uw volle zin, (bis.) Uw Vriendschap en uw weder min. (bis.) bis.) {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} 6. Blanke Deugd zit hier verheven, Met Rechtvaardigheid ten Throon. De eerste gulde tijd beleeven Wij hier, door de gunst der Goôn. De Trouw' met Vriendschap saam gepaart, Doet ons hier altijd vrolijk zijn vergaart; Zij hebben zich voor ons verklaard, Waar door wij veilig zijn bewaard. Niets is zoo schoon en eêl van aart, (bis.) Of dat meer vergenoegen baart. (bis.) bis.) 7. Laat uw oogen dan Verlichten, Door de Schellen daarvan af Te doen vallen, leert de plichten Die me ooit Metzelaaren gaf. Zoo ziet gij 's Metz'laars heerlijkheid, Als ge in haar Tempel eerst zijt voorbereid. Een glans ziet ge over u verspreid, Die door den tijd wordt uitgebreid. Dan 't Zwijgen wordt u toegezeid: (bis.) Een Wet ons allen opgeleid. (bis.) bis.) {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} De vrijmetzelaars vreugd. Wijze: De l'amour faire un badinage. 1. Ik zing van blijdschap opgetoogen, } bis. Dit Feest ter eer' die 't hart verheugd. } Wie zag er ooit volmaakter vreugd', Of zou niet prijzen haar vermoogen? Weest nu verblijd, Op deez' dag en vreugde tijd! Weest nu verblijd, Ze is de vrolijkheid gewijd! 2. Dit Feest doet ons in Vriendschap leven, } bis. Behoedt voor twist en bitze nijd. } Hier ziet men, 't geen ons hart verblijd; De eerste gulde tijd herleven. Steeds eensgezindt, Treft men hier aan vrind bij vrind. Steeds eensgezindt, Wordt men van elkaar bemind. {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Bevrijdt van 't woelen der Profaanen, } bis. En van hun waerelds onbescheid, } Die menig voetstrik voor ons leid, Kan ieder hier vrij adem haalen. Gij zalig oord, Die ons tot de Deugd aanspoort: Gij zalig oord, Ons uw Vriendschapsplaats bekoort. 4. Laat maar de blinde waereld gissen, } bis. Waarin de Metz'laarij bestaat: } 't Is zotte klap en malle praat; Zij raaden en doen niet dan missen. ô Broederschap! Voerdt uw' vreugd' ten hoogsten trap! ô Broederschap! Looft onze Kunst met Handgeklap. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} Op de loge der vrijmetzelaaren. Wijze: Jeunis Amants queilles des fleurs; Ook op de Wijze van bladz. 27. 1. ô Zalig oord der Metz'laarij! Niets haalt bij uw bekoorlijkheden! Hier is het hart vernoegt en blij: Men paart hier Deugd met reine zeden. Verblijsplaats van de zoete rust, Wie kan naar eisch uw schoon afmaalen? Geen Sterveling wordt hier ontrust, Of twist komt onze vreugd' bepaalen. (bis.) 2. Hier is het dat wij blij van geest, Het puijk der Feesten vrolijk vieren, En daar een ieder om ter meest, Zich zoekt met Deugden te vercieren. {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor Haar wordt hier een Throon gestigt! De Vriendschap heeft hier haaren zetel! Dan, de Ondeugd hier aan boeijen ligt, Hoe groot, hoe zwaar en hoe vermetel. (bis.) 3. Volmaakt is hier de Broederschaar, Verëend met zuiv're hart en handen: Geen slingsheid wordt men hier gewaar, Of nijd begrimpt ons met haar' tanden. Verr' zij van ons de Vijandschap! Wij smaaken 't schuldeloost genoegen! De Metz'laarij in d' hoogsten trap, Weet men hier kunstig saamtevoegen. (bis.) 4. Wat smaalt gij dan Profaan, als of 't Geen wij verrigten in onz' Werken, Verr' zij van nut, dat zij geen stof Ooit gaf, tot Deugdenmerken. Neen! gij dwaalt al te verr' van 't spoor! Iets Groots, iets Luisterrijk bevatten Alle onze Werken, doolt maar voor In loutere dwaasheid uittespatten. (bis.) {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} 5. Dan, gij bekoorelijk Geslagt, Wil Gij heel anders van ons denken; Gij wordt van ons op 't hoogst geacht, Wil ons dan ook uw' liefde schenken. Denkt nooit, wat ook de laster smaalt, Dat onze Tempels zouden weezen De kerkers van de Min: hier praalt Hun dwaasheid: ze is ten top gerezen! (bis.) 6. Schenkt Gij ons uwe wedermin! Uw' achting wil den Broed'ren geeven! Bant 't dwaas vooröordeel uit den zin! Onz' wenschen zijn met u te leeven! Profaan leert beter uwen plicht! Doolt als een Dwaalstar in het duister! Wij zijn verr' boven u Verlicht! Wij lachen om uw valschen luister. (bis.) {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} De vrijemetzelaars vreugd. Wijze: Ach! mijn zoetste Annemietje. 1. 'k Wil deez' dag regt vrolijk weezen, 'k Is een dag die 't hart verblijd. Ed'le Vriendschap nooit volprezen, Is voor ons hier voorbereid. 2. Wie zou van de Metz'laarije, En haar schoon niet zijn bekoort? Zij kan ons van druk bevrije, En doen leven zoo 't behoort. 3. Men eert haare wijze Wetten, Over 't gantsche waereldrond, Die tot trouw en deugd aanzetten, En tot Vriendschaplijk verbond. {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. Men zag ook van alle tijden, Ieder haar zijn hulde bien: Vorsten, Grooten, zich verblijden, Als zij 't Licht maar mogten zien. 5. Nimmer schaamden zij te draagen, 't Schootsvel van de Broederschap: 't Was hun roem en welbehagen; Haare vreugd' ten hoogsten trap. 6. Woorden, Teekenen te leeren, Passer, Schietlood, Winkelhaak, Is hun lust en hun begeeren; 't Was van ouds hun 't groots vermaak. 7. Gaaren wilde zij vergeeten, Hunnen Rang, om deeze Kunst; En zich door de Vriendschaps-keten, Met ons zien veréént in gunst. {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} 8. Salomon, den wijsten Koning, Stelde 't eerst haar Order in, Bij de stigting, van de wooning, Van het heilig Huisgezin. 9. Wat durft gij dan stout veragten, Laaken, smaalen op deez' Kunst? Leert gij zelfs uw pligt betrachten! Maakt u waardig haare gunst! 10. Wil als de Vrijmetz'laars leven, Deugdzaam, Vriend'lijk en opregt; Hart en hand elkand'ren geven, Door de liefde zaam gehegt. 11. Kom! zingt deeze Kunst ter eere, Op deez' dag die 't hart verheugd. Vivat! men ziet hier regeere, Eéndragt: Vivat onze vreugd. {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} Den waaren en deugdzaamen vrijmetzelaar. Wijze: Vaudeville de la soirée orangeuse, of Jeunis Amants queilles des fleurs, Bladz. 190. 1. In deeze Tempel van de Deugd, Leeft ieder vergenoegt, te vreden, Verzelt van zuiv're en reine vreugd': Geleid door 't heilig Licht der reden. Wij tragten naar geen hoogen staat, Maar wel naar de eerste gulde tijden: Want de verdoem'lijke eigenbaat, Verfoeit ons hart, mag die niet lijden. 2. Het doelwit onzer bezigheid, Is hier die tijd te doen herleven, Waarin Gerechtigheid ons leid, Door Vriendschap, Trouw en Deugd gedreven. {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} Zoo als het was in het begin, En in die van Astrea's dagen, Toen die Gerechtigheids Godin. Steeds was een ieders welbehagen. 3. Gelijkheid die bij ons regeert, Die doet ons leven wel te vreden. De Vrijheid niets bij ons ontëert; Is verr' van buitenspoorigheden. De Broederschap ons duur en waart, Doet ons verblijd als Vrienden leven: Zij is van eenen eêlen aart, Verr' boven 't ondermaansch verheven. 4. Ziet hier Profaan van onzen staat, U eenigzins een schets geschildert: Vind gij daarin dan eenig kwaat, Of iets dat ons gedrag verwildert. Merkt gij niet dat de Metz'laarsschap, Iets groot, iets heerlijk moet bevatten? Kom! tragt dan naar haare eere-trap, En zoekt ook ijvrig naar haar' schatten. {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De roem der metzelaaren. Wijze: Malbrouk. 1. Kom! zingen wij ter eere, Mironton, ton, ton, Mirontaine, Kom! zingen wij ter eere, Der ed'le Metz'laarij. Der ed'le Metz'laarij. (bis.) 2. Die vergenoegd wil leeven, Mironton, Die vergenoegd wil leeven, Moet zijn Vrijmetzelaar. Moet zijn Vrijmetzelaar. (bis.) {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Men ziet hier weêr herbooren, Mironton, Men ziet hier weêr herbooren, De eerste gouden tijd. De eerste gouden tijd. (bis.) 4. Astréa is nu weder, Mironton, Astréa is nu weder, Om ons te rug gekeerd. Om ons te rug gekeerd. (bis.) 5. Niets kan zoo edel weezen, Mironton, Niets kan zoo edel weezen, Dan de Vrijmetz'laarij. Dan de Vrijmetz'laarij. (bis.) 6. Wil naar die Kunst dan tragten, Mironton, Wil naar die Kunst dan tragten, Zoo waard, zoo schoon, zoo eêl. Zoo waard, zoo schoon, zoo eêl. (bis.) {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} 7. Geluk met deeze keuze! Mironton, Geluk met deeze keuze! Mijn Broeders Metzelaars. Mijn broeders Metzelaars. (bis.) 8. Dat ons gemoed ontbrande, Mironton, Dat ons gemoed ontbrande, Voor de ed'le Broederschap. Voor de ed'le Broederschap. (bis.) 9. 't Heeläl s' groote Bouwmeester, Mironton, 't Heeläl s' groote Bouwmeester, Bescherme ons meer en meer. Bescherme ons meer en meer. (bis.) 10. Doet meer en meer haar bloeiën, Mironton, Doet meer en meer haar bloeiën, Deez' koninglijke Kunst. Deez' koninglijke Kunst. (bis.) {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} 11. Zoo, wordt ons meer geschonken, Mironton, Zoo, wordt ons meer geschonken, De Wijsheid, Sterkte en Deugd. De Wijsheid, Sterkte en Deugd. (bis.) 12. Laat hier op Driemaal zwenken, Mironton, Laat hier op Driemaal zwenken, 't Kanon als 't is gelost. 't Kanon als 't is gelost. (bis.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De vriendschap. Wijze: Ou courent ces peuples éparts. 1. Laat ieder in dit vrolijk uur, De vreugd' met gulle Vriendschap paaren, Zoo brand ons hart van edel vuur. Zij onderhoud dat op den duur. Dit doet ons zaamen blijd' vergaaren, En lacht ons toe van 't blaauw azuur. 't Is een geschenk van boven. (bis.) } bis. 'k Zal daarom ook altijd met dankbaarheid haar loven. } {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Gij achtb're Vriendschap, die den geest, Verrukt en ons doet vrolijk wezen, Wijl trouw uit u haar oorsprong heeft, Hier lieft u ieder om ter meest; Gij zijt uit elks gezicht te leezen, En eeren u bij telken Feest. 't Is een geschenk enz. 3. Hier gaat de Vriendschap hand aan hand, Met Trouw en Kunst en Deugd ten reije: Zij zet ons hart in fellen brand, En staat hierbij in 't vast verband. Laat men ons lastere en bestrije; Bij ons doch houd ze alleenig stand. 't Is een geschenk enz. 4. ô Vriendschap bij ons hoog bemind! Gij doet ons heden zaam vergaren, En maakt ons allen eensgezind; Gij doet ons vinden Vrind bij Vrind. Door Kunst en Vriendschap zaamtepaaren, Zijn wij Verlicht en niet meer blind. 't Is een geschenk enz. {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} 5. Wij willen dan uit 's herten grond, De lieve Vriendschap hoog waardeeren! Zij steund op 't Broederlijk verbond, Dat vast staat nu en 't allenstond: Wie zou niet ijv'rig haar begeeren? Looft haar met harp en fluit en mond! 't Is een geschenk enz. 6. Daar Trouw en Deugd te zaamengaan, En ieder heusheid wil betragten, Daar kweekt men waare Vriendschap aan. Dit is der Metzelaars bestaan. Dit moet men ook van haar verwagten, Heel anders als van een Profaan. 't Is een geschenk enz. 7. ô Welk een gloed en glansrijk Licht, Schiet van den Throon op ons haar' straalen! Zij leert een ieder zijnen pligt: Bij haaren glans wordt 't Werk verrigt. Wie kan naar waarde haar afmaalen? Nooit zag men zulk een schoon gezigt. 't Is een geschenk enz. {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} 8. Met Handgeklap, zoo als betaam', Wensch elk dat tot aan d' Hemeltranssen, Van Eeuw tot Eeuw, zijn groote naam, Gepaart met dierb're Vriendschap zaam, En luisterlijke Glorieglanssen, Voort rolle op wieken van de Faam. 't Is een geschenk enz. 9. Door 't Driemaal-drie der Metz'laarij, Ziet men de trouwe Vriendschap eeren. Kom Broeders staat mij allen bij! 't Kanon bruld van elk Batterij. 't Doet de ed'le Vriedschapsband vermeeren! Vivat! zij maakt ons frank en vrij. 't Is een geschenk enz. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} De waare bouwkunst. Wijze: Air de l'Opera le secret. Femme vouler vous eprouver, of Jeunis Amants queilles des fleurs, bladz. 190. of Vaudeville de la soirée orangeuse, bladz. 196. 1. De Bouwkunst is ten allen tijd, Geagt, geroemd en zeer gepreezen; Ze is aangevuurt door wijsbeleid, En is zeer hoog ten top gereezen: Dan, ieder bouwt op zijn manier, } Naar Dorise of Corintsche wijzen, } bis. Dog de onze alleen die doet plezier, } En is dus waardig haar te prijzen. (bis.) } 2. Wij bouwen glorierijk in 't rond, Naar Regels vol bekoorlijkheden, Driehoekig op een vaste grond, Gestigt naar 't rigtsnoer van de reden. {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} Van Oost naar West, en Zuid en Noord, }} Daar Wijsheid in het Werk doorstraalen, } bis. Met Schoonheid die elk een bekoort, } En Sterkte rijkelijk staat te praalen. (bis.) } 3. Wij bouwen Tempels voor de Deugd, Wier spitszen tot de Wolken raaken, Aan wier Colonnen men de jeugd, Ziet vrugten van hun arbeid smaaken. Bij J. en B. geeft men hun loon, } Heel rijkelijk in volle maaten; } bis. Van waar zij tot den achtb'ren Throon, } Opklimmen en zijn toegelaaten. (bis.) } 4. Haar' hoogte die heeft geen getal, Van Voeten, Duimen, Ellebogen; Zij is het wonder van 't heeläl, En van 't Geömetrik vermoogen. Haar' Diepte is van het Middenpunt, } Tot de Oppervlakte van deeze Aarde, } bis. Haar Hemel waarzij mede uitmunt, } Zijn Goude Starren van veel waarde. (bis.) } {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} 5. De Mozaïekevloer die cier', Met de Getanderand de Tempels; Van waar men onze schreen bestier', Bij 't klimmen op haar weidsche Drempels. De Zon schiet van den Oostertrans, } En Vlammendestar, haar' goude straalen; } bis. De Maan en Starren staan in glans, } In 't Westen luisterrijk te praalen. (bis.) } 6. Den Tempel pronkt aan West en Noord, Met heerlijke Batterijen; Die wij afschieten zoo 't behoort, En onze harten zeer verblijen. In een Valije of Berg zij staat, } Door geen Profaanen te beklimmen; } bis. Waar nooit een Vrouwe heeft gepraat, } Nog Haan gekraait, nog Leeuwen grimmen. (bis.) } 7. Door Passer en door Winkelhaak, Rigt lieder hier zijn doen en schreeden: Door 't Waterpas al ons vermaak, Geschoeid naar 't richtsnoer van de reden. {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} Met Kalk en Steen van eêle soort, } Wordt hier den Tempel opgebouwen, } bis. Wij Werken daar mee zoo 't behoort, } Tot lust voor allen die 't aanschouwen. (bis.) } 8. Met Truffels van goedgunstigheid, Wordt hier verbeterd de gebreken, Door Liefde en met een Wijsbeleid, Door Deugdentras heel sterk bestreeken. Het Schootsvel is ons aller vreugd: } Wij stellen eere in dat te draagen. } bis. Haar Witheid, 't Zinnebeeld der Deugd, } Dat is, en blijft ons welbehagen. (bis.) } 6. Het Heilige Getal, bevat Geheimen vol verborgenheden: Wij zijn bezitters deezer Schat, En geen Profaan kan dat ontleden. Bekoorelijke Metz'laarij! } Wat kan bij u in waarde haalen? } bis. Welk Sterveling kan naar waardij, } Uw' Schoonheid en uw Nut afmaalen! (bis.) } {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} De vrolijkheid. Wijze: Fransche Schaarslijper. 1. Laat vrij Profaanen smaalen, Op de Broederschap! 't Kan ons in 't minst niet deeren: 't Is maar achterklap. Wij leven wel te vreden, Met bescheidenheid, Daar wij ons plegtig hebben, Aan de Deugd geweid. 2. De Vriendschap der Profaanen, Is gelijk hun brein, Los en onstandvastig: Veeltijds maar in schijn. 't Kan ook niet anders wezen, Zij zijn niet verlicht: Zij missen in hun zeden, En ook in hun plicht. {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Zij kunnen niet bevatten, De oorzaak waarom wij, 't Geheim voor hun verzwijgen, Van de Metz'laarij. 't Moet wis ten kwaade weezen; Dit staat bij hun pal: Om dat wij 't verbergen, Voor 't oog van 't heeläl. 4. Maar zeg mij eens Profaanen, Wijl gij 't niet bevat, Moet 't daarom kwaad behelzen? Gij dwaalt van het pad! Zoud 't dan Misdadig wezen, Om dat wij het nu, Geheim steeds willen houden, En 't verberg voor u? 5. Kom! laat die Gekken loopen, Hun brein is ontstelt: 'k Wedde als zij met ons Werkten, Was hun haat geveld. {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} Wij zouden hun Verlichten, Tot hun groote vreugd. Hun misslag doen opmerken, En zij zien de Deugd. 6. In de Profaane-Waereld, Mist men zulk een Schat: Wij die alleen bezitten; Niemand die ooit had. Wij houden haar in waarde, Als een puik Juweel, Wijl ze aan Vrijmetzelaaten, Hunne zinnen streel'. 7. Ik wil dan vrolijk wezen, Wat men van ons denkt, En mijn Elize minnen, Die haar hart mijn schenkt. Wat kan ik meerder wenschen, In deez' schoone staat? Ik leef naar mijn genoegen, Met een blijd gelaat. {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het vergenoegen der vrijemetzelaaren. Wijze: Mon Seigneur voijez mes larmes; of Vous amans que j'interesse. Ach! mijn Broeders! wat genoegen, Smaakt niet een Vrijmetzelaar! Wie zou zich niet bij ons voegen, } bis. Wierd hij eens hun kracht gewaar? (bis.) } Welk een vreugde zou hij smaaken, Waar' hij daar eens aangewend! Hij zou naar deez' Kunste haaken, Die bij ons maar is bekend. Zoekt daartoe te raaken, Eer, Profaan! uw leeven is voleind. {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat zou u doch 't leeven baaten, En in 't Duister om te vlien? Gij, deeze ed'le Kunste haaten? } bis. Neen! wil u aan haar aanbien. (bis.) } Met deez' Dwaalstar hebt medoogen, Wil hem bijstaan met uw' gunst, ô! Mijn Broeders zijt bewoogen, En Verlicht hem door deez' Kunst: Kunst! Kunst! Ach! mijn Broeders! wat genoegen, Smaakt niet een Vrijmetzelaar! Wie zou zich niet bij ons voegen, } bis. Wier hij eens hun kracht gewaar? (bis.) } {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} De gekheèn der profaanen. Wijze: Mahomet; of Wie heeft ooit grooter Gek gezien. 1. Geen grooter Gekken kan men-zien, Dan 't blind Gemeen, Dat zonder reên, Denkt hier moet kwaad geschien. Ach! waren zij als ons Verlicht, En niet benevelt hun gezicht, Zij kenden beter hunnen plicht; Daar zij nu tot hun schand, Beroofd zijn van 't verstand. 2. Zou hier een Rei van braave Lien, Zoo snoode zijn, Dat zij in schijn, Voorgeeven 't kwaad te ontvlien? {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} Neen! in deez' Schuilplaats van de Deugd, Heerst Vriendschap, Eéndragt, reine Vreugd, Die 't beste mensch op de aard' verheugd, En die de Trouw vermeer', Deez' Broederschaar' ter eer'. 3. Kom! zoekt het Licht dat gij veracht, En leeft als wij, Vernoegt en blij, Zoo leert gij haare kragt. Laat 't hart steeds worden voorbereid, Op 't Altaar der bescheidenheid; Uwe argwaan worde neergeleid: Dan zult gij zien den glans, Van de Oosterstarrentrans. 4. Door Passer en door Winkelhaak, Met zeven schreên, Gaat Oostwaars treen, Zoo leeft gij met vermaak. Door 't Schietloot meet uw' daaden af, En 't Waterpas, op elke dag; Zoo ziet gij wat de Kunst vermag, En hoe dat dan voortaan, 't Licht voor u op zal gaan. {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} 5. Gij werkt eerst aan den Ruwensteen, Eer gij gewaar Wordt, in deez' Schaar, Haar Kunst-bekoorlijkheên. Den Cubicq-Steen die wordt als dan, U aanbetrouwd, eer dat gij kan, De Teekenplank, regt als een man, In haaren aart en zoort, Gebruiken zoo 't behoort. 6. Leert voorts met alle lust en vlijt, Hoe wij 't Kanon, Laan uit deez' Ton, En 't Lossen met beleid. Hoe 't Sterk-kruid en edel-vuur, Der Batterijen van den muur, Met Kunst geleid wordt op dit uur: Hoe 't buldert door de Zaal, Door 't Schieten van 't Driemaal. 7. Als gij dat alles hebt geleerd, Zijt gij Verlicht; Gij ziet uw' plicht; Uw' Roem en Deugd vermeert. {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} Dan zult gij vinden Vrind bij Vrind, Die allen zijn tot u gezind, En ijverig van hun bemind. Dan roept gij blijd' van vreugd', Gewis hier woont de Deugd. 8. De beste Les, die me u ooit gaf, Is die, Profaan, En laat u raan, Legt uw vooröordeel af: Want wat deert 't ons of ge op ons smaalt, Daar gij zelfs zijt van 't spoor gedwaalt; De blanke Deugd dog zegenpraalt: Zij is die voor ons pleit, Trots uw' kwaadspreekenheid! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} Drukfeilen. Bl. reg. 25 9 leest, 'k Heb, zoo veel in mijn vermogen. 36 3 - Ik stel mijn gantsch betrouwen. 53 2 - Cueillons la Rose. 62 11 - Laat u dog overwinnen. 66 6 - Dan een waaren Metzelaar. 72 10 - Met God'lijk Licht bestraald. 74 5 - Accourez tous Maçons. 149 6 - Vive le son! (bis.) 152 6 - Laad uit deez' Ton! (bis.) 157 8 - Zoo breekt gij alle kracht der Vijand'lijke hand. 165 3 - Zij schetst ons de waare Deugd. * (Nieuwe Broeders.) * Dat de Eerwaarden als te vooren,