Ricardo en Marx
(1890)–C.A. Verrijn Stuart– Auteursrecht onbekend
[pagina I]
| |
[pagina III]
| |
I.De bewering van Prof. A. Held (Sozialismus p. 58), dat uit Ricardo's waardeleer noodzakelijk volgt, dat privaateigendom van kapitaalgoederen verwerpelijk is te achten, moet beschouwd worden als een gevolg van misverstand omtrent deze waardeleer. | |
II.De prijsleer der collectivisten voert, in verband met hun eisch: gemeenschappelijk bezit der kapitaalgoederen, noodwendig tot collectief bezit van den arbeid, d.w.z. tot onvrijheid van beroep. | |
III.De Mehrwerth-theorie van Karl Marx volgt niet uit, maar is in strijd met de leer, dat de waarde der goederen in hun productiekosten haar oorsprong heeft. | |
IV.Het bestaan der kapitaalrente is een gevolg der productiviteit van het kapitaal. | |
V.Daden van weelde zijn maatschappelijk nadeelig. | |
[pagina IV]
| |
VI.Een eerste eisch bij herziening der financiëele verhouding tusschen rijk en gemeenten moet zijn: een rationeele wijziging van art. 240 10 Gem. wet j0 de wet van 26 Juli 1885 (S. 169). | |
VII.Ten onrechte verdedigt Mr. Treub (Econ. 1890 p. 271) de billijkheid der progressieve belastingheffing, door den eisch te stellen dat het offer, dat van ieder wordt gevraagd, evenredig zij aan het inkomen, waaruit en waarmede het wordt gebracht. | |
VIII.Onze grondwet erkent het beginsel der volkssouvereiniteit. | |
IX.Het ware wenschelijk, in afwachting van het vervallen van den census, dat kiezers, die gedurende een zekeren tijd kiezer geweest zijn, behoudens maatregelen van straf, hun kiesbevoegdheid levenslang behielden. | |
X.Een ‘blocus pacifique’ strijdt met de beginselen van het volkenrecht. | |
XI.Het vonnis van een prijsgericht, waarbij een gemaakte prijs aan den nemer wordt toegewezen, is niet translatif maar déclaratif de propriété. | |
[pagina V]
| |
XII.Ten onrechte ontzegde de H.R. aan Kon. Besl. verbindende kracht, op grond, dat zij niet op een wet steunden of daarvan het uitvloeisel waren. | |
XIII.Afkeuring verdient het beginsel neergelegd in art. 97 Gw. art. 47 Gem. wet en art. 74 Prov. wet. | |
XIV.Art. 52 van de wet van 23 April 1876 (S. 102) is strijdig met art. 63 Gw. | |
XV.Het maken van zoogenaamde ‘Moralstatistik’, met het doel daaruit omtrent den moreelen toestand van een volk conclusies te trekken, is strijdig met de beginselen der statistiek. | |
XVI.Invoering van een rijkscentraalbureau voor statistiek blijft wenschelijk. |
|