| |
| |
| |
Stellingen, ter verkrijging van den graad van Doctor in de Rechtswetenschap, aan de universiteit van Amsterdam, op gezag van den rector magnificus dr. G.A. van Hamel, Hoogleeraar in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, in het openbaar te verdedigen op Maandag 17 November, des namiddags ten 4 ure. in het universiteitsgebouw. door Coenraad Alexander Verrijn Stuart, geboren te Weesp
| |
| |
I.
De studie van het Romeinsch Recht door aanstaande juristen, behoort ten doel te hebben, niet beoefening van dit recht om zich zelfs wil, maar aanwijzing van de beteekenis, die het bezit ter verklaring van ons hedendaagsch recht.
| |
II.
Art. 175, i.f. B.W. is ook op de legitieme portie toepasselijk.
| |
III.
Het ware wenschelijk, dat den ouder die van echt of van tafel en bed gescheiden is, en wien zijn kinderen niet zijn toegewezen, hierdoor het recht op de wettelijke voogdij ontzegd werd.
| |
IV.
De dividenden van naamlooze vennotschappen zijn niet als burgerlijke vruchten te beschouwen.
| |
V.
Art. 1475 B.W. behelst een praesumptio iuris et de iure.
| |
| |
| |
VI.
Art. 626 § 1 B.W. bevat eene praesumpto iuris.
| |
VII.
Een rei vindicatio kan niet worden afgeweerd met een exceptie, ontleend aan een persoonlijk recht.
| |
VIII.
Ten onrechte besliste de H.R. bij arr. van 15 Junij 1888, dat bij nietigverklarig van het testament, het reeds betaalde overgangsrecht niet kan teruggevorderd worden.
| |
IX.
Afschaffing van den lijfsdwang is wenschelijk.
| |
X.
De wettige houder van het cognoscement is detentor van het goed.
| |
XI.
Een vennootschap onder firma heeft geen eigen vermogen.
| |
XII.
Het faillissement eindigt niet met het ontslag des curators.
| |
XIII.
De vergeldingstheorie in het strafrecht behoort te wijken voor eene, die het opleggen van straf beschouwt als een kwaad, binnen zekere grenzen noodzakelijk, doch ten doel
| |
| |
hebbend de moreele opvoeding van den schuldige, en waar deze onmogelijk blijkt, bescherming van de maatschappij tegen onrechtmatig nadeel.
| |
XIV.
Op grond hiervan ware invoering der voorwaardelijke veroordeeling voor kleine delicten, en met uitzondering van recidivisten, aan te bevelen.
| |
XV.
Het verdient afkeuring dat in art. 39 W.v.S. de plaatsing in een Rijksopvoedingsgesticht is afhankelijk gesteld van het ontbreken van het ‘oordeel des onderscheids’ bij het plegen van het strafbaar feit.
| |
XVI.
De arbeid door gevangenen te verrichten behoort uitsluitend te geschieden ten nutte en voor rekening van den staat.
| |
XVII.
Afkeuring verdienen de artt. 432-434 W.v.S. Bedelarij en landlooperij behoorden bestreden te worden door preventieve, niet door repressieve maatregelen.
| |
XVIII.
Het dragen van de orden van de Eiken Kroon of de Leeuw van Nassau eischt het verlof des Konings bedoeld in art. 67 al. 2 der Grondwet.
| |
| |
| |
XIX.
Het is te betreuren, dat bij de jongste Grondwetsherziening niet ook aan de Eerste Kamer recht van amendement is verleend.
| |
XX.
Het ware wenschelijk de Indische begrooting te doen vaststellen op de wijze als in de artt. 112 en 104 van de regeeringsreglementen van Suriname en Curaçao is bepaald.
| |
XXI.
Splitsing der meervoudige kiesdistricten is wenschelijk.
| |
XXII.
De faculteit van godgeleerdheid aan de Universiteiten behoorde te worden opgeheven.
| |
XXIII.
Het beginsel van artt. 20 en 21 der wet op het armbestuur verdient goedkeuring.
| |
XXIV.
Het kosteloos van gemeentewege verstrekken van voedsel aan behoeftige kinderen verdient afkeuring.
| |
XXV.
Doel der tegenwoordige armenzorg behoort te zijn, voorbereiding eener algemeene toepassing van het stelsel van coöperatieve voorzorg. |
|