De vijf medespelers van den gentleman in de Reform-club brachten deze drie dagen in zekere onrust door. Die Phileas Fogg, dien zij allen vergeten hadden, verscheen onverwachts weder voor hunne oogen! Waar was hij nu? Den 17den December, den dag waarop James Strand te Edinburg gearresteerd werd, was het zes en zeventig dagen geleden, dat Fogg vertrokken was en men had nog niets van hem vernomen. Had hij den strijd opgegeven of vervolgde hij zijn weg volgens het overeengekomen reisplan? Zou hij zaterdag den 21sten December 's avonds ten kwart voor negenen als de verpersoonlijkte nauwgezetheid op den drempel der Reform-club verschijnen?
Wij zullen de spanning niet schetsen, waarin ieder Engelschman gedurende die drie dagen verkeerde. Men zond telegrammen naar Amerika en Azië, om maar iets van Fogg te weten te komen. Men ging 's morgens en 's avonds het huis in Savilla-Row eens opnemen. Niets. De politie wist ook niet wat er van den inspecteur Fix geworden was, die zoo ongelukkig een verkeerd spoor had gevolgd. Dit verhinderde niet, dat men nieuwe weddenschappen op nog grootere schaal aanging. Phileas Fogg deelde het lot van het paard, dat aan de laatste barrière is genaderd. Men taxeerde hem niet meer op honderd, maar op twintig, op tien, ja op vijf; alleen de lamme lord Albemarle hield zijne actiën op pari.
Dien Zaterdag avond was er dan ook een groote menigte naar Pall-Mall en in de naburige straten gestroomd. Men zou gemeend hebben, dat hier alle beursmannen waren samengekomen, en onafgebroken voor de deuren der Reform-club stand hielden. De passage was gestremd; men riep den koers van ‘Phileas Foggs’ af alsof het Engelsche fondsen waren. De politie-agenten hadden zeer veel moeite om het volk in bedwang te houden, en naarmate het uur naderde waarop Fogg moest aankomen, nam de opgewondenheid met onbeschrijfelijke snelheid toe.
Dien avond waren de vijf partners van den gentleman sedert zeven uur in de groote zaal van de Reform-club bijeen. De twee bankiers, John Sullivan en Samuel Fallentin, de ingenieur Andrew Stuart, Gauthier Ralph, administrateur der bank, de brouwer Thomas Flanagan, allen zagen zijne komst met belangstelling tegemoet.
Op het oogenblik dat de klok der groote zaal vijf minuten vóor half negen aanwees, stond Andrew Stuart op en zeide:
‘Mijne heeren, binnen twintig minuten zal de termijn, tusschen Phileas Fogg en ons bepaald verstreken zijn.’
‘Wanneer is de laatste trein uit Liverpool aangekomen?’ vroeg Thomas Flanagan.
‘Ten zeven uur drie en twintig minuten,’ antwoordde Gauthier Ralph, ‘en de volgende trein komt eerst tien minuten over twaalven aan.’
‘Welnu, mijne heeren,’ hernam Andrew Stuart, ‘zoo Phileas Fogg met den trein van zeven uur drie en twintig was aangekomen, zou hij reeds hier zijn. Wij kunnen de weddenschap dus als gewonnen beschouwen.’
‘Laten wij nog geen uitspraak doen,’ antwoordde Samuel Fallentin. ‘Gij weet dat onze collega zeer zonderling is. Zijne stiptheid is overal bekend. Hij komt nooit te laat, noch te vroeg. Zoo hij hier nog op het laatste oogenblik verscheen, zou het mij niet verwonderen.’
‘En ik,’ hernam Andrew Stuart, die altijd zeer zenuwachtig was, ‘ik zou het niet gelooven al zag ik het.’
‘Inderdaad,’ hernam Thomas Flanagan, ‘het plan van den heer Fogg was onzinnig. Hoe stipt hij ook moge zijn, hij kon de onvermijdelijke hinderpalen niet ontwijken en een oponthoud van twee of drie dagen moest zijn geheele reis in duigen doen vallen.’
‘Bovendien moeten wij niet vergeten,’ voegde John Sullivan er bij, ‘dat wij niets van onzen collega vernomen hebben; toch ontbreekt de opgave der telegrafen niet in zijn reisboek.’
‘Hij heeft verloren, mijne heeren,’ hernam Andrew Stuart, ‘hij heeft het honderdmaal verloren! Gij weet bovendien dat de China - de eenige mailboot van New-York, die hij kon nemen om op den bepaalden tijd te Liverpool te zijn - gisteren is binnengeloopen. En ziedaar de lijst der passagiers, door