‘Mevrouw,’ voegde hij er bij, ‘ik zelf kan niets meer; niets! Ik heb volstrekt geen invloed op den heer Fogg. Gij misschien...’
‘Welken invloed zal ik hebben,’ antwoordde Aouda. ‘Mijnheer Fogg staat onder niemands invloed. Heeft hij ooit begrepen dat mijne dankbaarheid jegens hem op het punt was over te vloeien? Heeft hij ooit in mijn hart gelezen? Mijn vriend, gij moet hem geen oogenblik verlaten. Gij zegt, dat hij plan heeft om mij heden avond te spreken?’
‘Ja, mevrouw. Het is zeker om u een goede positie in Engeland te verzekeren.’
‘Wij zullen dan wachten,’ antwoordde de jonge vrouw, die in gepeins verzonk.
Ook dien Zondag scheen het huis in Savilla-Row onbewoond, en voor de eerste maal, zoolang hij hier woonde, ging Fogg niet ten half twaalf ure naar zijne club.
Waarom zou hij ook naar zijne club gaan. Zijne medeleden wachtten hem immers niet meer. Den vorigen avond toch, den laatsten van den fatalen termijn, den 21sten December, ten kwart voor negenen, was Fogg niet in de Reform-club geweest; zijn weddenschap had hij dus verloren. Het was zelfs niet noodig, dat hij naar zijn bankier ging om de twintig duizend pond te halen. Zijne tegenpartij had van hem een quitantie door hem geteekend; zij behoefde slechts een wissel af te geven op de gebroeders Baring, die hem zouden uitbetalen.
Fogg behoefde dus niet uit te gaan en hij ging dan ook niet uit. Hij bleef in zijn kamer en regelde zijne zaken. Passepartout liep onophoudelijk de trappen van het huis in Savilla-Row op en neder. De uren gingen voor den armen knecht maar niet voorbij. Hij luisterde aan de deur van zijn meester en begreep dat hij zoodoende volstrekt niet onbescheiden handelde. Hij keek door het sleutelgat en meende daartoe het recht te hebben. Passepartout vreesde ieder oogenblik een nieuwe ramp. Soms dacht hij ook wel eens aan Fix, maar er had een omkeer in zijn gemoed plaats gehad. Den inspecteur van politie droeg hij geen kwaad hart meer toe. Fix had zich vergist, zoo als iedereen ten opzichte van Phileas Fogg gedaan had, maar hij had zich ter goeder trouw vergist, en, hem volgende en arresteerende, had hij slechts zijn plicht gedaan, terwijl hij, Passepartout.... Die gedachte overstelpte hem en hij hield zich voor den ellendigsten mensch op aarde.
Toen Passepartout zich eindelijk al te ongelukkig gevoelde om langer alleen te zijn, klopte hij aan de deur van Aouda, trad hare kamer binnen, ging in een hoek zitten, zonder een woord te spreken, en zag de steeds in gepeins verdiepte jonge vrouw aan.
Tegen half acht des avonds, liet Fogg aan Aouda vragen of zij hem kon ontvangen en eenige oogenblikken later waren hij en Aouda alleen in de kamer.
Phileas Fogg nam een stoel en zette zich bij den schoorsteen, tegenover Aouda. Zijn gelaat teekende volstrekt geen ontroering. De Fogg die was teruggekeerd verschilde in niets van den Fogg die was heengegaan. Hij was als altijd even kalm en onverstoorbaar.
Vijf minuten lang bewaarde hij het stilzwijgen. Toen zijne oogen op Aouda slaande, zeide hij:
‘Mevrouw, vergeeft gij mij, dat ik u naar Engeland gevoerd heb.’
‘Ik, mijnheer Fogg? ik...’ antwoordde Aouda, het kloppen van haar hart met moeite bedwingende.
‘Sta mij toe, mijn zin te voltooien,’ hernam Fogg. ‘Toen ik het plan vormde om u mede te nemen ver van het land, dat zoo gevaarlijk voor u was, was ik rijk, en ik wilde u een deel van mijn fortuin geven. Uw leven zou gelukkig en vrij zijn geweest. Maar nu ben ik geruïneerd.’
‘Ik weet het, mijnheer,’ hernam de jonge dame, ‘en ik vraag u op mijn beurt: Vergeeft gij het mij dat ik u gevolgd heb en - wie weet! misschien bijgedragen heb tot uw ongeluk?’
‘Mevrouw, gij kondt in Indië niet blijven en uwe veiligheid was niet verzekerd vóór gij ver verwijderd waart van die Hindoes’
‘Alzoo, mijnheer,’ zeide Aouda, ‘nog niet tevreden mij van een vreeselijken dood gered te hebben, woudt gij mijn