nen; - dus negen uur en vijftien minuten - en hij had slechts zes uur noodig om naar Londen te komen.
Op dat oogenblik zou ieder, die in het kantoor der douanen doorgedrongen was, Fogg gezien hebben, op een bank gezeten even kalm en onverstoorbaar als altijd Onderworpen kon men niet zeggen, maar ook die laatste slag had hem niet kunnen ontroeren, ten minste zoo scheen het. Woedde in zijn binnenste een verborgen toorn, die te vreeselijker was, omdat hij dien moest bedwingen, maar die op een gegeven oogenblik met onwederstaanbare kracht zou uitbarsten? Niemand weet het. Maar Fogg wachtte daar kalm af.... Wat? Had hij nog eenige hoop? Geloofde hij nog aan de mogelijkheid van een goeden uitslag, toen de deur zich achter hem gesloten had?
Hoe het ook zij, Fogg legde zorgvuldig zijn horloge op tafel en volgde de wijzers met onafgebroken aandacht. Geen woord kwam over zijn lippen, maar zijn blik was somber en strak. De toestand was vreeselijk en voor hen, die in zijn hart niet lezen konden was die toestand deze: als eerlijk man was Phileas Fogg geruïneerd en tevens was hij gevangen gehouden als een schurk. Dacht hij nog aan redding? Meende hij nog dat uit deze gevangenis het ontkomen mogelijk was? Peinsde hij over eene ontvluchting? Men zou geneigd zijn het te gelooven, want eensklaps stond hij op en onderzocht hij de kamer. Maar de deur was goed gesloten en het venster van ijzeren staven voorzien. Hij ging weder zitten, haalde uit zijn portefeuille zijn reisboek en achter den regel, waarop geschreven stond:
‘21 December, zaterdag, Liverpool,’ voegde hij ‘tachtigsten dag, elf uur veertig minuten des morgens’ en hij wachtte.
Met sloeg een uur op de klok van het gebouw der belastingen. Fogg constateerde dat zijn horloge twee minuten voorliep.
Twee uur! Zoo hij op dat oogenblik een expres-trein nam, kon hij nog te Londen en in de Reform-club zijn vóor kwart voor negenen. Hij fronste even zijn wenkbrauwen.
Drie minuten over half drie hoorde men buiten eenig geraas; deuren werden geopend. Men onderscheidde de stem van Passepartout en die van Fix.
De oogen van Fogg schitterden een oogenblik. De deur van het kantoor werd geopend en hij zag Aouda, Passepartout en Fix, die naar hem toesnelden.
Fix was buiten adem; zijn haren hingen verward over zijn gezicht, en hij kon niet spreken.
‘Mijnheer,’ stotterde hij, ‘mijnheer..... vergeving..... een ongelukkige gelijkenis.... dief sedert drie dagen gevangen genomen.... gij..... zijt vrij....’
Phileas Fogg was vrij! Hij ging recht op den inspecteur af, zag hem strak aan, en maakte nu de eenige snelste beweging, die hij ooit in zijn leven gemaakt had of maken zou; trok zijne beide armen naar achter, bracht ze toen naar voren en met de juistheid van een automaat trof hij met zijn beide vuisten den ongelukkigen inspecteur van politie.
‘Goed geraakt!’ riep Passepartout.
Fix, die op den grond lag, zeide geen woord. Hij had slechts zijn verdiende loon. Maar Fogg, Aouda en Passepartout snelden oogenblikkelijk heen, sprongen in een rijtuig en binnen weinige minuten waren zij aan het station van Liverpool.
Fogg vroeg of er een expres-trein gereed stond voor Londen.
Het was tien minuten over half drie, en de expres-trein was vijf en dertig minuten geleden vertrokken.
Fogg bestelde een extra-trein.
Er waren verscheidene locomotieven, die zeer snel liepen, maar in verband met den dienst, kon de extra-trein niet vóór drie uur het station verlaten.
Ten drie ure, nadat Fogg aan den machinist eene premie uitgeloofd had, snelde de trein in de richting van Londen, met Fogg, Aouda en zijn trouwen dienaar.
Men moest in vijf en een half uur den afstand afleggen die Liverpool van Londen scheidt, wat mogelijk was, zoo de weg overal vrij was. Maar men had telkens een gedwongen oponthoud - en toen de gentleman aan het station kwam, stonden alle klokken op tien minuten voor negenen.
Phileas Fogg kwam, nadat hij zijn reis om de wereld volbracht had, vijf minuten te laat.
Hij had verloren.