echter moet ge mij de opmerking vergunnen, dat die heeren noodelooze onkosten hebben gemaakt!’
‘Noodeloos,’ herhaalde Fix, ‘ge spreekt er gemakkelijk over. Men kan wel zien, dat gij niet weet welk eene som er mede gemoeid is.’
‘Wel zeker, weet ik dat. Twintig duizend pond.’
‘Vijf en vijftig duizend!’ sprak Fix, de hand van den Franschman drukkende
‘Wat!’ riep Passepartout ‘Mijnheer Fogg zou het gewaagd hebben... vijf en vijftig duizend pond! .. Welnu, eene reden te meer om geen oogenblik tijd te verliezen,’ eindigde hij en stond weder op.
‘Vijf en vijftig duizend pond!’ herhaalde Fix, die Passepartout dwong weder plaats te nemen, na eene flesch brandewijn te hebben besteld, ‘en als ik slaag, krijg ik eene belooning van twee duizend. Wilt gij er vijf honderd van, onder voorwaarde dat gij mij helpt?’
‘U helpen!’ riep Passepartout uit, wiens oogen bovennatuurlijk groot werden.
‘Ja, mij helpen om dien Fogg eenige dagen te Hong-Kong op te houden.’
‘Wat?’ zeide Passepartout; ‘wat verlangt gij? Niet genoeg, dat zij mijn meester doen volgen en zijne goede trouw verdenken, zouden die heeren hem nu ook moeielijkheden in den weg willen leggen! Ik schaam mij over hen.’
‘Maar wat meent ge dan toch?’ vroeg Fix.
‘Wat ik meen? Dat dit een gemeene streek is. Men had even goed hem kunnen bestelen; het geld uit zijn zak kunnen halen.’
‘En dat denk ik dan ook te doen.’
‘Maar dat is een verraderlijke streek!’ riep Passepartout uit, die onder den invloed van den brandewijn opgewonden raakte, want Fix had hem blijven inschenken en hij dronk zonder het te weten. ‘Dat is een verraderlijke, gemeene streek! En dat zijn gentlemen en collega's!’
Fix begreep er niets meer van.
‘Collega's,’ vervolgde Passepartout; ‘leden van de Reform-club! Vergeet niet, mijnheer Fix, dat mijn meester een eerlijk man is en wanneer hij eene weddenschap aangaat, wil hij die op loyale wijze winnen.’
‘Maar wie denkt gij dan dat ik ben?’ vroeg Fix, Passepartout strak aanziende.
‘Wel een agent van de leden der Reform-club, die in last heeft de reis van mijn meester te controleeren, eene zeer vernederende taak. Ik heb dan ook, hoewel ik zeer goed begrepen heb wie gij waart, mij wel gewacht dit aan den heer Fogg mede te deelen.’
‘Weet hij niets?’ vroeg Fix levendig.
‘Niets,’ antwoordde Passepartout, nogmaals zijn glas ledigende.
De inspecteur van politie wreef met zijne hand over zijn voorhoofd. Hij aarzelde verder te gaan. Wat zou hij doen? De dwaling van Passepartout scheen oprecht, maar zij maakte het volvoeren van zijn plan gemakkelijker. Blijkbaar sprak de knecht volkomen ter goeder trouw en was hij geen medeplichtige van zijn meester, wat Fix had kunnen vreezen.
‘Welnu,’ dacht hij, ‘als hij zijn medeplichtige niet is, zal hij mij helpen.’
De detective was nu tot een ander besluit gekomen. Bovendien hij had geen tijd meer om te dralen. Tot elken prijs moest hij Fogg te Hong-Kong houden.
‘Hoor,’ zeide Fix; ‘luister goed naar hetgeen ik zeggen zal. Ik ben niet degeen waarvoor gij mij houdt, namelijk een agent van de leden der Reform-club.’
‘Ei!’ antwoordde Passepartout, hem spottend aanziende.
‘Ik ben inspecteur van politie, belast met eene zending, die mij door het hoofdbestuur te Londen is opgedragen.’
‘Gij! inspecteur van politie!’
‘Ja; als gij nog twijfelt, ziehier mijne aanstelling.’
De agent haalde daarop een papier uit zijne portefeuille te voorschijn en liet aan Passepartout zijne aanstelling zien, door het hoofdbestuur te Londen geteekend. Passepartout was geheel onthutst en zag Fix aan zonder een woord te kunnen uiten.
‘De weddenschap van dien Fogg,’ ging Fix voort, ‘is slechts een voorwendsel, waarvan gij dupe zijt, gij zoowel als de leden van de Reform-club, want hij had er belang bij om zich van uwe onschuldige medeplichtigheid te verzekeren.’