gediend had. Fogg doorliep drie uren lang in alle richtingen de haven, vast besloten, zoo het moest, een schip uit te rusten, dat hem naar Yokohama zou brengen; hij zag slechts geladen schepen of andere, welke bezig waren te lossen, en die dus niet konden gebruikt worden. Fix begon weer eenige hoop te krijgen.
Fogg gaf den moed nochtans niet op en zette zijn onderzoek voort, al moest hij tot Macao gaan, toen hij op eens door een zeeman aan het uiteinde der haven werd aangesproken.
‘Zoekt u een schip?’ vroeg deze zijn muts afnemende.
‘Hebt gij een boot, welke klaar is om te vertrekken?’ vroeg Fogg.
‘Ja, mijnheer, de loodsboot no. 43, de beste van de geheele vloot’
‘Loopt zij snel?’
‘Ongeveer tusschen de acht en negen mijlen. Wilt gij haar zien?’
‘Ja.’
‘U zult er over tevreden zijn. Is het een pleizierreisje?’
‘Neen. Een reis.’
‘Een reis?’
‘Neemt gij aan mij naar Yokohama te brengen?’
De zeeman zag bij deze woorden Fogg met wijd opengesperde oogen aan.
‘Kom, mijnheer wil een loopje met mij nemen!’ zeide hij.
‘Neen! Ik heb de Carnatic gemist, en ik moet uiterlijk den 14den te Yokohama wezen, om van daar met de boot naar San-Francisco te gaan.’
‘Het spijt mij,’ antwoordde de schipper, ‘maar dit is onmogelijk.’
‘Ik bied u honderd pond per dag aan, en eene premie van twee honderd pond, zoo gij bij tijds aankomt.’
‘Is het u ernst?’ vroeg de schipper.
‘Ja,’ antwoordde Fogg.
De zeeman verwijderde zich een oogenblik, keek naar de zee, waarschijnlijk in tweestrijd tusschen den wensch om zulk een groote som te winnen, en de vrees zich te ver te wagen. Fix verkeerde in doodsangst.
Intusschen had Fogg zich tot Aouda gericht.
‘Gij zijt toch niet bang, mevrouw?’ vroeg hij.
‘Met u, neen, mijnheer,’ antwoordde de jonge vrouw.
De schipper keerde zich nu weder tot den gentleman, met zijn muts in de hand.
‘Wel, schipper?’ vroeg Fogg.
‘Wel, mijnheer,’ antwoordde de zeeman, ‘ik mag noch mijne mannen, noch u er aan wagen, om zulk een grooten tocht te maken in een bootje, dat ter nauwernood twintig tonnen haalt en dan in dezen tijd van het jaar! Bovendien, zouden wij toch niet op zijn tijd aankomen, want Yokohama is zeventien honderd mijlen van Hong-Kong verwijderd.’
‘Zestien honderd vijftig mijlen,’ verbeterde Fogg.
‘Dat is hetzelfde.’
Fix haalde weder adem.
‘Maar,’ vervolgde de schipper, ‘misschien is er nog wel iets anders op te vinden.’
‘Wat dan?’ vroeg Phileas Fogg.
‘Als wij naar Nangasaki gaan, het uiterste punt van Japan, elfhonderd mijlen afstands, of zoo wij Shangaï maar halen, achthonderd mijlen van Hong-Kong verwijderd. Op den laatsten tocht zou men zich niet ver van de chineesche kust verwijderen, wat een groot voordeel zou zijn, daar de stroom noordwaarts is.’
‘Schipper,’ antwoordde Fogg, ‘te Yokohama moet ik de amerikaansche mail halen, en niet te Shangaï of te Nangasaki’
‘Waarom niet?’ hernam de zeeman. ‘De mailboot naar San-Francisco vertrekt niet van Yokohama. Zij loopt te Yokohama en te Nangasaki binnen, maar haar punt van uitgang is Shangaï.’
‘Gij zijt zeker van hetgeen gij mij daar zegt?’
‘Zeer zeker.’
‘En wanneer verlaat de mailboot Shangaï?’
‘Den 11den des avonds ten zeven ure. Wij hebben dus nog vier dagen tijd. Vier dagen, dat is zes en negentig uren, en met eene boot die acht mijlen in het uur loopt, wanneer alles goed gaat, als wij zuid-westewind hebben en geen onstuimige zee, dan kunnen wij in dat tijdsverloop gemakkelijk de achthonderd mijlen afleggen, die ons van Shangaï scheiden.’
‘En gij kunt vertrekken?...’
‘Over een uur. Dien tijd heb ik noodig