Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdNidhögg(on. Níðhöggr, hij die in woede toeslaat), een monster uit de onderwereld. Volgens het eddagedicht Grímnismál (Het lied van Grimnir) huist Nidhögg onder de wereld-es. Hij is daar niet alleen, maar in het gezelschap van ‘meer slangen dan domme lieden zich kunnen voorstellen’. Zowel Nidhögg als de slangen schaden de boom door aan de wortels te knagen (Grm. 32, 34, 35). In het gedicht Völuspá wordt hij tweemaal genoemd, de eerste maal in een beschrijving van de onderwereld, een duister oord van bestraffing, vol giftige slangen en met koude rivieren waarin de gestraften moeten rondwaden. Op deze plaats zuigt Nidhögg de lichamen van de gestorvenen leeg. In de laatste strofe van het gedicht, als na »Ragnarök een nieuwe wereld uit zee is opgerezen en de overlevenden haar gaan bewonen, wordt een somber beeld geschetst: ‘Daar komt de duistere draak aangevlogen, de glinsterende slang, van beneden uit de Donkere Bergen; hij vliegt over 't veld; in zijn veren draagt Nidhögg doden...’ (Vsp. 39, 66) Snorri Sturluson plaatst Nidhögg in Niflheim, op de plaats waar een van de drie wortels van de wereld-es uitkomt. Onder deze wortel bevindt zich de bron Hvergelmir, en daarin of daarbij knaagt Nidhögg aan de wortel (SnE. i, 15).
Het beeld dat de Völuspá en Snorri van Nidhögg en omgeving schetsen doet sterk denken aan beelden van vagevuur en hel die in de middeleeuwse visioenenliteratuur te vinden zijn: de uit slangen gevlochten hal, waar voortdurend gif drupt; de rivieren vol zwaarden en bijlen die doorwaad moeten worden door eedbrekers, moordenaars en echtbrekers (Vsp. 36, 38, 39). De strofen over plaatsen uit de onderwereld staan in Vsp. vóór de beschrijving van Ragnarök, maar Snorri heeft ze in zijn navertelling ná Ragnarök geplaatst, in een beschrijving van plaatsen waar goede en slechte mensen de toekomst door zullen brengen. Nidhögg is bij hem niet langer een lijkenvretend monster en het ‘leegzuigen’ uit Vsp. is vervangen door ‘kwellen’. Het lijkt erop dat Nidhögg ofwel gezien wordt als een van de duivelse monsters die de gestorvenen in de hel kwellen ofwel als het hellemonster zelf: ‘daar kwelt Nidhögg de lichamen van de doden’ (SnE. i, 52) Wie of wat Nidhögg nu precies is, een slang of een draak, is niet duidelijk. In Grímnismál lijkt men zich een slang te denken, maar het beeld in Vsp. 66 suggereert veeleer een draak. In de verhalen symboliseren zowel Nidhögg als de slangen onder de wereld-es in ieder geval ondergang en dood. Op de Scandinavische rotstekeningen uit de | |
[pagina 134]
| |
De Gotlandse ‘slangensteen’, 7e eeuw n.Chr. Visby, Gotlands Fornsal
vroege IJzertijd zijn veel slangen te zien, maar de duiding daarvan is niet zeker. Ze zouden betrekking kunnen hebben op een vruchtbaarheidscultus, maar ook op een dodencultus kunnen wijzen. De oudste Gotlandse beeldstenen dragen vaak afbeeldingen van slangen; de bekendste is de steen van Smiss (ca. 440-600), nu in Gotlands Fornsal in Visby. Op de Scandinavische runenstenen staan meestal slangen afgebeeld binnen wier contouren de teksten zijn ingekrast.
Een van de zestien veelkleurig beschilderde houtreliëfs met motieven uit de Edda's van de Noorse kunstenaar Dagfin Werenskiold (1892-1977) op de muren langs het voorplein van het Oslose stadhuis (voltooid in 1950) stelt Nidhögg onder de wereld-es voor. De Deen Sigurd Vasegaard (1909-67) beeldde de vliegende draak aan het einde van Vsp. af in het boek Vølvens Spådom (De voorspelling van de zieneres, 1957). Halvorsen 1981d. |
|