Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdHrungnir,een reus, over wiens tweegevecht met Thor een lang verhaal verteld wordt in de Snorra-Edda. Toen Thor weer eens weg was om reuzen te bestrijden, reed Odin op zijn ros Sleipnir naar Jötunheim. Daar ontmoette hij een reus, Hrungnir, die zijn paard bewonderde. Odin zei dat hij er zijn hoofd onder wilde verwedden dat er geen paard in heel reuzenland bestond dat de vergelijking met Sleipnir kon doorstaan. Hrungnir dacht echter dat zijn paard Gullfaxi (met gouden manen) harder zou kunnen lopen en hij werd woedend over Odins grootspraak. Odin ging ervandoor en Hrungnir vloog in zo'n vaart achter hem aan, dat hij voor hij het wist binnen de poorten van Asgard was. De Asen boden hem drank aan en | |
[pagina 102]
| |
Hrungnir dronk zoveel dat hij dronken werd en praatjes begon te maken: Valhöll zou hij overbrengen naar Jötunheim, Asgard zou hij in de grond doen zinken, de goden zou hij doden, alleen Freyja en Sif zou hij meenemen, en natuurlijk zou hij al het bier van de Asen in zijn eentje opdrinken. De enige die hem nog durfde te schenken was Freyja. Op dat moment kwam Thor terug en toen hij zag wat er aan de hand was, hief hij meteen zijn hamer. Maar Hrungnir beriep zich op het gastrecht: Odin zelf had hem uitgenodigd! Toen Thor dreigde dat hij hem dan buiten de muren zou doden, zei Hrungnir dat het neerslaan van een ongewapend man wel heel makkelijk, om niet te zeggen laf was en hij daagde Thor uit tot een tweekamp op Grjottunagardar (iets als: steenveld-bezitting), aan de grens tussen reuzen- en Asenland. Dát had nog nooit iemand gedurfd en Thor nam de uitdaging aan. De reuzen waren trots op Hrungnir, maar ook bezorgd over de afloop van het gevecht; daarom maakten ze uit leem een secondant voor Hrungnir, een reusachtige kerel, die ze het hart van een merrie gaven omdat geen enkel ander hart groot genoeg was. Ze gaven hem de naam Mökkurkalfi en zijn hart klopte niet rustig toen Thor eraan kwam! Hrungnir had een stenen hart, een hoofd van steen en een geweldig groot en dik stenen schild. Op de afgesproken dag stond hij klaar, zijn schild voor zich en zijn wapen, een slijpsteen, op zijn schouder. Naast hem stond de lemen reus te bibberen van angst. Thors helper Thjalfi zag Hrungnir staan en zei tegen hem dat hij op zijn schild moest gaan staan, omdat Thor er onder de grond aankwam. Dat deed Hrungnir en nu hield hij de wetsteen met twee handen vast. Thor arriveerde echter door de lucht met veel donder en bliksem en gooide de hamer naar Hrungnir. Deze gooide zijn wetsteen naar Thor. De hamer raakte de wetsteen, die in twee stukken brak, en verbrijzelde daarna Hrungnirs hoofd. Eén stuk van de wetsteen viel op aarde - daaruit ontstonden de leisteenrotsen -, het andere stuk bleef in Thors hoofd steken. Thor en de reus vielen beiden op de grond en het been van de reus kwam op Thors hals terecht. Thjalfi doodde intussen Mökkurkalfi, wat hem weinig moeite kostte. Niemand kon het been van de reus optillen om Thor te bevrijden, tot Thors piepjonge (drie dagen oude!) zoontje Magni (kracht) eraan kwam en het been opzij wierp of het niets was. Thor gaf hem als beloning het paard Gullfaxi, tot grote woede van Odin, die het paard zelf had willen hebben. De wetsteen zat echter nog in Thors hoofd en hij haalde er een tovenares bij, Groa, die de steen eruit moest halen. Zij reciteerde haar toverspreuken en de steen begon los te komen. Uit dankbaarheid vertelde Thor haar dat hij haar echtgenoot Aurvandil ergens was tegengekomen en hem zelfs in een korf op zijn rug over een aantal koude rivieren had gedragen, waarbij één teen, die uit de korf stak, was afgevroren. Thor had toen de teen als sterrenbeeld aan de hemel geplaatst. Ook vertelde hij Groa dat Aurvandil binnenkort naar huis zou komen. Over dat bericht werd ze zo blij dat ze haar toverspreuken vergat en daardoor kwam de wetsteen toen niet verder los. Hij zit nog steeds in Thors hoofd en daarom mag je een wetsteen nooit op de grond gooien, want dan beweegt zich de steen in het hoofd van Thor (SnE. ii, 24-25).
Dit verhaal is een van de ‘novelle’-achtige Thorvertellingen van Snorri: verhalen met zoveel plezier en ook humor verteld, dat men geneigd is aan te nemen dat de fantasie de mythe overspoeld heeft, zo er al ooit een mythe was. Het verhaal is echter geen verzinsel van Snorri, maar gaat ver terug in de tijd, in ieder geval tot vroeg in de 10e eeuw, toen de dichter Thjodolf uit Hvinir het onderwerp in zijn gedicht Haustlöng (Een herfstlang [lofdicht]) behandelde. In dit gedicht beschrijft Thjodolf de voorstellingen op een schild, dat hij van een zekere Thorleif cadeau had gekregen. Snorri citeert na zijn vertelling de zeven strofen uit het gedicht die de strijd tussen Thor en Hrungnir behandelen. We vinden er de grote lijn van zijn verhaal, maar zonder de luchtige toon. De strijd tussen god en reus heeft hier bijna kosmische dimensies. Als de god eraan komt, dreunt de hemel onder zijn wagen, brandt de lucht, vallen hagelstenen op de aarde, beven de bergen en staat | |
[pagina 103]
| |
de hele hemel in vlammen. De goden en de Disen zorgen ervoor dat de reus op zijn schild gaat staan. De hamer treft de reus, die op zijn schild valt, en de wetsteen komt in Thors hoofd vast te zitten. En volgens het gedicht zat de steen in Thors hoofd vast totdat Groa hem eruit toverde. Dit is in tegenspraak met Snorri's verhaal, waarin de steen vast blijft zitten. In het gedicht ontbreken Thjalfi, Mökkurkalfi, de rol van Magni en folkloristische elementen als de verklaring van het ontstaan van de steensoort waaruit wetstenen gemaakt worden, de verklaring van de naam van het sterrenbeeld ‘Aurvandils teen’ en de waarschuwing tegen het smijten met wetstenen. Ook het stenen hoofd en het stenen hart (een bekend sprookjesmotief) zijn afwezig. De vraag is of we al deze elementen aan Snorri's fantasie toe moeten schrijven of dat Snorri nog andere, ons onbekende, bronnen tot zijn beschikking had. Het verhaal was erg bekend, want we vinden toespelingen erop in teksten van allerlei aard. In twee eddagedichten, Lokasenna (Loki's twistgesprek) en Hárbarðsljóð (Het lied van Harbard), worden het gevecht en het feit dat Thor Hrungnir doodde vermeld. Thors hamer heet soms ‘Hrungnirs doder’ (bijv. Ls. 61, 63); een reus kan dichterlijk worden omschreven als ‘praatvriend van Hrungnir’ (Hymiskviða [Het gedicht over Hymir] 16). Een oud en bekend gegeven was ook dat Hrungnir op zijn schild stond, want een schild heet in kenningen meer dan eens ‘voetbed of grond van Hrungnir’, o.a. bij de 9e-eeuwse skald Bragi en de 10e-eeuwer Kormak. Bragi noemt Thor ook ‘vermorzelaar van Hrungnirs schedel’, maar hij zegt niet dat die schedel van steen was. Alleen het eddagedicht Hárbarðsljóð (str. 14-15) noemt Hrungnirs stenen hoofd; het is dus mogelijk dat Snorri dit gegeven aan deze tekst ontleend heeft. De dichter Bragi noemt een schild ‘het bed van de voetzolen van de dief van Thrud’. Hier wordt Hrungnir ‘dief van Thrud’ genoemd. Reuzen zijn, naar ook uit het begin van dit verhaal bleek, nooit blind voor de charmes van een mooie godin en niet afkerig van womannapping. Het is daarom mogelijk, zij het onbewijsbaar, dat Bragi's kenning naar de ware reden van Thors conflict met Hrungnir verwijst: de ontvoering van Thors dochter Thrud. Het gegeven van de vastzittende steen in Thors hoofd heeft parallellen in andere mythologieën. Volgens een Ierse overlevering had de held Cúchulainn een uitwas op zijn voorhoofd die zo groot was als een wetsteen. De Samische (Lapse) god Horagallus werd voorgesteld met een ijzeren pin in zijn hoofd. In de vikingtijd werd de hoogzetel van machtige heren (in ieder geval in Noorwegen en op IJsland, maar misschien ook daarbuiten) door twee zuilen gemarkeerd die aan Thor gewijd waren. In deze zuilen, waarin naar men aanneemt een afbeelding van de god was uitgesneden, waren de zogenaamde ‘reginnaglar’ (machtige of goddelijke nagels) aangebracht, ijzeren pinnen die misschien naar deze mythe verwijzen. Hrungnirs stenen hart wordt nauwkeurig door Snorri beschreven: ‘Hrungnir had een hart dat beroemd is, uit harde steen, puntig en met drie uitsteeksels, zoals ze later het teken maakten dat Hrungnirs hart genoemd wordt.’ Een dergelijk teken, bestaande uit drie met elkaar vervlochten driehoeken, is regelmatig op runenstenen en beeldstenen te zien. Misschien is het dit teken dat Snorri bedoelt. Het wordt echter doorgaans geassocieerd met Odin en staat bijna altijd naast deze afgebeeld. Het sterrenbeeld ‘Aurvandils teen’ is op dezelfde manier gevormd als het sterrenbeeld ‘Thjasi's ogen’, waarover Snorri in het verhaal over »Skadi bericht (SnE. ii, 4). Kennelijk had Thor niet alleen macht over de donder, maar ook over de sterren. Hoewel de naam van deze Aurvandil ook buiten het Noorden bekend was, weten we verder niets over hem. Misschien staat hij inderdaad voor een ster: oe. Earendel wordt in Latijnse vertalingen ofwel ‘ster’ ofwel ‘dageraad’. De mythische namen Aurvandil en Earendel zijn verwant met persoonsnamen als Horwendillus bij Saxo, ohd. Orentil, mhd. Orendel, Langobardisch Auriwandalo. In de loop van de tijd heeft men het verhaal op verschillende manieren willen duiden. Men heeft in Hrungnir onder meer een bergreus of (on)weer- | |
[pagina 104]
| |
reus gezien, die het met zijn stenen wapen af moest leggen tegen de ijzeren hamer van Thor. Sommigen hebben zelfs gesuggereerd dat dit verhaal de overgang van stenen naar ijzeren wapens symboliseerde, waarmee de oorsprong ervan ver voor het begin van onze jaartelling gezocht moet worden. Een god als Thor gaat heel ver terug, maar hoe zit het met zijn tegenstander? Wat betreft Mökkurkalfi heeft Jan de Vries (in het voetspoor van Dumézil) gewezen op overeenkomsten met een Indische mythe, waarin de god Indra tegen de driekoppige, door een timmerman gemaakte TriĆiras moet vechten, zoals Thjalfi tegen de uit leem gemaakte reus strijdt. Dumézil ziet in dit verhaal - De Vries volgt hem daarin - reminiscenties aan of voorstellingen van een oud initiatieritueel, waarbij de initiant zijn moed moest tonen in een gevecht met een vreselijk (namaak)monster. Hiertegen kan men inbrengen dat Thjalfi als strijder tegen de lemen reus dan de eigenlijke hoofdpersoon van de vertelling zou moeten zijn, maar Thjalfi komt in de oudste versie van het verhaal, het gedicht Haustlöng, helemaal niet voor.
Als afbeelding uit de nieuwe tijd kunnen we slechts noemen Emil Doepler d. J., Thor in gevecht met Hrungnir, opgenomen in Walhall (1901) van W. Ranisch. Dumézil 1977; Schneider 1952. |
|