| |
| |
| |
6. De Carracci en Caravaggio.
Het werd hier reeds aangeduid: toen het maniërisme tot eclectisme leidde, en dit
tot een leer werd, hadden wij het academisme.
Die leer berust op het beginsel, dat kunst niet eerst en vooral het werk van de
scheppende bezieling is, maar dat koel-berekende middelen volstaan kunnen, om
schoonheid te verwezenlijken, - dat een vorm, op zich zelf genomen, een
schoonheid hebben kan, geheel onafhankelijk van de bezieling, die hem eerst
leven schonk.
Na een periode van welige voortbrenging, wanneer een wakkere vindingskracht
allerwegen bedrijvig is geweest en een gemakkelijke oplossing van alle gestelde
vraagstukken aan de hand heeft gedaan, verzwakt natuurlijk de inspanning en
lijkt de bodem voor een tijd uitgeput. Er wordt dan op het verworvene geteerd.
Er was nog slechts één oplossing, waar verdere gevolgen uit te trekken waren: de
zuiver picturaal behandelde kleur, - maar de heerschappij van Rafaël en
Michelangelo kwam beletten, dat die zich in het gebied van de Florentijnse en
Romeinse kunst ontwikkelen zou.
Men neme ook in aanmerking, dat én de geest van de renaissance, én de
buitengewone bloei van de kunst in de XVIe eeuw, de behoefte aan kunst
uitbreidden. Zij was een luxe die niet meer gemist kon worden, niet alleen in de
kerk, maar ook bij de rijken. Aan de talrijke bestellingen kunnen enkele grote
meesters niet meer voldoen: zo vermenigvuldigen zich de epigonen, die de
meesters trachten na te doen, die door recepten hetzelfde trachten te bereiken
als de meesters door het geheim van de vrije verbeelding. Hieruit ontstaat dan
weer een nieuw verschijnsel: de leraar, die langs den kortsten weg de | |
| |
recepten verschaft. De formule maakt den leraar, en de leraar maakt
de formule: feitelijk leven zij van elkaar, in trouw bondgenootschap. De knepen
worden dan bestelseld. En de academiën schieten uit den grond. Naar de
Italiaanse academiën uit het einde der XVIe eeuw trok geheel Europa: en zo kon
een buitengewoon behendige kunst floreren, waar alleen de ziel aan ontbrak.
Een Antwerpenaar, Calvaert, was al te Bologna, de universitaire stad bij
uitnemendheid, een school komen stichten; tegenover de zijne werd aldaar dan in
1582 een andere opgericht door Ludovico Carracci (1555-1619) en zijn twee neven
Agostino (1557-1601) en Annibale (1560-1609), - het seminarium, waar de
XVIIe-eeuwse Italiaanse kunst grotendeels uit gesproten is. Dat leek niet meer
op het oude atelier: hier was ook een letterkundige afdeling, een bibliotheek,
een verzameling van pleisterbeelden, er werd les gegeven in de anatomie, de
perspectief, de theorie en geschiedenis van de kunst.
Maar men zou de Carracci schromelijk onrecht aandoen, als men hen met een
doodkoud academisme vereenzelvigde. Zij toch hadden iets te zeggen, - vooral
Annibale Carracci, de vruchtbaarste en verdienstelijkste van het driemanschap.
Men bekijke maar zijn Bacchante in de Uffizi (afb. 468): met wat meer
sappig-bloeiende, blij-spontane kracht zou dat mooie stuk een allerbeste
Jordaens kunnen zijn. Sommige landschappen hebben reeds het statig-ruime van een
Poussin. Het hoogste waar Annibale naar beoordeeld mag worden, is de decoratie
van de Galleria Farnese te Rome, waaraan hij het voornaamste aandeel had
(1597-1604): de Liefden der Goden, een geheel, zoldering en wanden, van
overdadi- | |
| |
gen, feestelijken rijkdom, door herinneringen aan Rafaël
en Michelangelo gevoed. Doch Annibale Carracci blijkt er niet meer, zoals
Michelangelo, een platonisch vereerder van ideale schoonheid, maar veeleer een
minnaar van de vleselijke. Dat zulk een onderwerp met zulk een volbloedige
zinnelijkheid het paleis van een kardinaal mocht sieren (geven we toe: een zeer
jong kardinaal), bewijst hoe zelfs in het pauselijk Rome de geest van het
concilie van Trente zijn strenge voogdij over de kunst ontspannen had.
En dit is dan wel de betekenis van Annibale Carracci: dat hij, om een nieuw
gevoel van het leven uit te drukken, weer naar de klare lessen van de klassieke
renaissance teruggrijpt, weer naar het objectieve zien en de gezondheid van de
klassieke renaissance. Hij is een reactie tegen de gezochtheid van het
maniërisme, zijn weke gevoeligheid, zijn spiritualistische strekkingen. Een
dynamische vreugd om het aardse vervoert hem. Wat wil dat anders zeggen, dan dat
in hem al veel van den barok ons tegenademt?
Bedenken we trouwens, om de gevolgen van hun daad te meten, dat de Carracci tot
de renaissance terugkeerden, omdat dit voor hen hetzelfde beduidde als terugkeer
tot de natuur. De studie van de natuur werd in hun academie aanbevolen: het
tekenen naar het levend en het anatomisch model maakte deel uit van hun
leerstelsel. Alleen jammer, dat die onderwijsmethode daarbij te grote voorkeur
gaf aan het atelier-licht, uit een bepaald punt vallend om de vormen sterker te
doen uitkomen: zo werd, trots hun bewondering voor Veronese, de ont- | |
| |
wikkeling van het Venetiaans colorisme door hen niet bevorderd.
Zijn zin voor vranke waarheid zou Annibale er zelfs toe geleid hebben, eens een
echt naturalistische studie te leveren, indien de Boneneter in de Galleria
Colonna te Rome (afb. 469) hem toegeschreven mag worden: Romeinse boer die
ongedwongen-gulzig zijn maal verorbert, ongeveer zoals een Ostade dat opvatten
zou.
Verloochening van het maniërisme, huldiging van de werkelijkheid, atelier-licht
tot sprekender plastiek en eenvoudiger compositie gebruikt, dat alles vinden we
nu terug bij een meester, die anders al heel weinig op de Carracci geleek en
zeker het tegendeel van een professor was; een wild-driftige kerel, welbesloten,
den academischen winkel omver te schoppen en alle conventionele mooidoenerij
door naakte waarheid te vervangen. De Carracci waren hervormers, hij een
revolutionnair. Iemand als de Courbet van zijn tijd.
Michelangelo Merisi was als de Carracci een Noord-Italiaan: geboren in 1573, te
Caravaggio (ten zuiden van Bergamo), het dorp waar hij zijn naam aan ontleende,
komt hij reeds in 1589 of 1590 naar Rome, dat in die jaren, onder den impuls van
het pausdom, het centrum van de kunst-beweging in Europa was (Bologna behoorde
trouwens ook tot de Pauselijke Staten). Zijn schilderijen in een kapel van S.
Luigi dei Francesi (± 1592-1598) maken hem beroemd, al ontstemmen ze de
aanhangers van de traditie. Woelziek temperament, komt hij herhaaldelijk wegens
vechtpartijen in aanraking met het gerecht. In 1606 doodt hij in een twist een
anderen schilder en moet op de vlucht. Hij werkt dan een tijd te | |
| |
Napels, daarna, in 1608, op Malta, geraakt er opnieuw in moeilijkheden,
ontsnapt uit de gevangenis, neemt de wijk naar Sicilië, vandaar weer, in 1610,
naar Italië, maar wordt op de reis, te Portercole, door malariakoorts
neergeveld.
Zijn vroegste werken zijn realistische genre-tonelen (enkele figuren, gewoonlijk
ten halve lijve, in een neutrale ruimte), die door fijne uitvoering van
stillevensachtige motieven treffen. De Luitspeelster te Leningrad b.v.
vertegenwoordigt een soort van voorstellingen, die later, vooral in de Hollandse
kunst, graag overgenomen werden (Ik kan er hier alleen een idee van geven door
de Luitspeelster te Wenen, afb. 470, die Caravaggio lang toegeschreven werd,
maar waarvan nu aangenomen wordt, dat ze van zijn discipel Orazio Gentileschi
is).
Weldra - dat begint met de schilderijen in S. Luigi dei Francesi, - groeit
stilaan de rol van het licht, Caravaggio's zogenaamd ‘kelderlicht’, dat in een
ondoorzichtig donker binnenvalt en het reliëf van de alleenheersende menselijke
gestalten, zonder atmosferisch spel, flink uitboetseert. Tevens wint de
doorgaans ongewone samenstelling aan concentratie, in religieuze taferelen,
waarvan het dramatische hernieuwd wordt door een nog veel onbevangener
naturalisme dan dat van Tintoretto in zijn latere jaren: het gewijd onderwerp
volkomen in de sfeer van het dagelijks gebeuren gerukt, de typen liefst uit de
straat gehaald, karakteristieke grijsaards vooral met rimpelig voorhoofd,
knoestige handen en vuile voeten. De Graflegging in de Vaticaanse Galerij (afb.
471) is eigenlijk een groep Transteverijnen, maar de oprechtheid van dien
werkelijkheidszin grijpt u aan. Het | |
| |
pathetische verkrijgt er een
nieuwe, forse grootheid, die mede te danken is aan het wegzinken van al het
nietwezenlijke in de zware schaduw waar de machtige vormen uit te voorschijn
komen. De toets is ongemeen kloek en vol.
Niemand heeft toen uitgebreider invloed gehad dan Caravaggio, vooral door zijn
volgelingen (leerlingen had hij niet): het caravaggisme verspreidde zich in
Napels, Holland, Vlaanderen, Frankrijk, Spanje. Ten slotte mag Caravaggio, naast
Veronese en Annibale Carracci, als een van de meest directe bronnen van den
barok beschouwd worden.
|
|