Het brede gemak van zijn stijl werd waarschijnlijk bevorderd door de gewoonte,
uit Italië naar Zwitserland en Zuid-Duitsland gekomen, om de gevels der huizen
met fresco's te versieren. Wat hij op dat gebied leverde is ongelukkig
verdwenen, maar de overgebleven schetsen wijzen op een ongemene
decorateurs-vaardigheid.
De tekeningen, vermoedelijk tussen 1523 en 1526 gemaakt, voor de houtsnedenreeks
van het Oude Testament, treffen door een duidelijken eenvoud van samenstelling
en verhaaltrant. Meer bekend zijn de Imagines Mortis, die den onjuisten naam van
Dodendans gekregen hebben: kleine tafereeltjes uit het leven van alle standen,
met den Dood, die overal den mens besluipt. Er zit m.i. meer koud-waarnemende
ironie in, dan tragisch gevoel.
Religieuze diepte zoeke men bij Holbein niet. Zijn Dode Christus van 1521, te
Bazel, waarschijnlijk het onderstuk van een Passie, met het onverbiddelijk
naturalisme van zijn preciese tekening, is in zijn soort even ontzettend als
Grünewald's Gekruisigde: lang uitgestrekt, als verpletterd onder een grafzerk,
ligt hij ontluisterd, met omgedraaide ogen en open rochelmond, loodkleurig, een
gewoon lijk uit een anatomische les. Er wordt verteld, dat Holbein een
drenkeling als model nam. En de vraag rijst in ons op: of hij wel geloofde, of
hij wel hoopte?
Dat onverstoorde, strenge zien maakte de kracht uit van zijn portretten. Die
waren het, die hem het meest roem zouden bijbrengen. Te Bazel had hij er reeds
geschilderd. Naar een methode die ook in Frankrijk in zwang was, werden ze
voorbereid door uiterst zorgvuldige tekeningen, waar soms het leven nog directer
uit spreekt