2. De beeldhouwkunst.
In de Duitse plastiek, die buiten de figuren der graftomben in hoofdzaak van
decoratieven en verhalenden aard was, zien we stilaan den zin voor
renaissance-schoon doorbreken, zonder dat echter haar kern van hartelijke
oorspronkelijkheid daardoor aangetast werd. De temperamentvolle, knoestige
houtsnijder Veit Stoss, dien wij reeds ontmoet hebben en die op zeer ouden
leeftijd in 1533 overleed, was te Neurenberg nog altijd aan den arbeid, en
schijnt zelf nu naar ietwat rustiger stijl te willen overgaan. In de Mariakapel
en den dom te Würzburg, alsook in den dom te Bamberg, getuigt het zielbewogen
beitelwerk van Tilman Riemenschneider, die in 1531 stierf, hoezeer zijn talent
aan kracht en gemak gewonnen had, en hoe ook hij, na 1516 ongeveer, aan de
neiging naar een vloeiender en algemener vormentaal toegaf. Een enkel maal zou
hij zelfs een proef nemen met renaissanceversiering, maar bewees alleen dat hem
dat niet best afging.
De eerste bij wien de smaak van de volgroeide renaissance beslist te voorschijn
trad was Peter Vischer de Oude, gestorven in 1529, een bronsgieter, die met zijn
zoons te Neurenberg samenwerkte. Dat atelier, dat grafplaten en tomben over een
groot deel van Duitsland en tot Polen toe uitvoerde, laat ons het duidelijkst,
na de eerste jaren der eeuw, de stijlveranderingen volgen.
Als meesterwerk van Peter Vischer geldt het ver-